Volledige werken. Deel 9. Brieven en dokumenten uit de jaren 1846-1857
(1956)– Multatuli– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |
[30 mei 1851
| |
[pagina 210]
| |
togtjes gebezigd zijn]Ga naar voetnoot* - zoo na als vóór het ontvangen dier teregtwijzing is voortgegaan met op eene mijns inziens schandelijke wijze zijne pligten te verwaarloozen. De Ingenieur Beyerinck heeft onlangs ingediend eene begrooting voor het daarstellen van een klein noodgebouwtje ter berging van zout; - moeite en hoofdbrekens heeft het mij gekost dit onbeduidend projectje uit zijne handen te krijgen, - doch dit daargelaten, behalve dit heeft de Ingénieur B. gedurende een aanwezen van bijna twee jaren in deze residentie niets, volstrekt niets verrigt. Niets aan de Civiel gewapende fortjes; - hij heeft dezelve nog niet gezien. Niets aan de Civiele Landsgebouwen, - er is nog geen begin van opname. Niets aan havenwerk, zeeweer of wat het zij, - nog geene peiling of opname heeft er plaats gehad! Dit alles verklaar ik op den Eed aan den Lande gedaan. -Ga naar voetnoot** Uit het slot der aangehaalde missive des Directeurs van Producten houdende dat meergemelde Ingénieur was aangeschreven om met terzijdestelling van den door hem aangenomen regel voortaan alle tot zijne kommissie betrekking hebbende voorstellen door mijne tusschenkomst in te zenden, meen ik te mogen opmaken dat de Ingénieur B. werkelijk, en dus met voorbijgang van den last zoo duidelijk vervat in de missive van den Heer Algemeenen Secretaris dd. 4 Maart 1848 No. 609, stukken heeft ingediend. Als zulks het geval mogt wezen, acht ik mij in het belang van den Lande verpligt Uwe Excellentie te verzoeken, op die stukken geen regard te slaan, [als zijnde dezelve van nul en geener waarde]Ga naar voetnoot*** Wat ook c.q. de Heer Beyerinck over Gebouwen, Havenwerken of wat het zij deze residentie betreffende, moge hebben gerapporteerd of geadviseerd, - het is gegist, geraden, gedroomd. | |
[pagina 211]
| |
De Heer Beyerinck heeft hier in functie niets gezien, niets bezocht, niets onderzocht, en als hij, hetzij de Directie van Producten, hetzij Uwe Excellentie met eenig rapport mogt hebben geadiëerd, houd ik het er voor dat hij juist dáárom mij is voorbijgegaan dewijl hij inzag dat ik, - kennis dragende van zijne volslagene werkeloosheid en de daaruit volgende onwaarde zijner rapporten, - ze hem zoude hebben teruggezonden. Ik stel 's Lands belang te hoog om thans nog aanteroeren de onvolkomenheid der satisfactie die mij op mijn schrijven van 6 October 1849 No. 560 geworden is, - ik bepaal mij dus alleenlijk tot de mededeeling der daadzaken in dit schrijven vervat, met eerbiedig verzoek om voorziening. De RvM. |
|