[11 december 1847
Gedicht van Dekker voor Keesje de Mooij]
11 december 1847
Gedicht van Dekker voor zijn twaalfjarige vriend Keesje de Mooij. Klein dubbel velletje postpapier, met op de voorzijde de woorden die hieronder als opschrift zijn afgedrukt, en op blz. 2 en 3 de tekst (M.M.)
In het Album van den jongen Heer C. de Mooij Jr bij zijn vertrek naar Nederland, ter herinnering aan
Douwes Dekker
P.w.R. 11-12-47.
Lieve jongen, is het waar, -
Ruilt gij Poerworedjo's dreven
En uw zorg'loos kinderleven
Voor een leven vol gevaar?
Gaat ge uwe ouders stout verlaten,
Laat ge Uw' vader zoo alleen, -
Kan geen moedertraan meer baten...
Jongen, hebt ge een hart van steen?
Wat toch drijft u van ons heen? -
Naauwlijks waart ge een drietal jaren
Toen gij Holland zijt ontvaren,
En nu trekt ge op nieuw er heen!
Zeg, - verveelt U 't nassi-eten;
En het leven hier geleid; -
Zijt ge op 't klapperland gebeten...
Roervink, zwaluw daar ge zijt?
Weet ge bij het vurig haken
Dat uw hart en ziel vervult,
Wat ge in Nederland zult smaken, - -
Wat ge ginder vinden zult?
O, gij zult er vreugde vinden...
Juicht uw hart in 't blij verschiet -
Levensheil, getrouwe vrinden;
Maar... gij vindt uw moeder niet!
Slechts op vreemden zult gij staren,
Vreemden slechts staan om u heen, -
Maar, aan 's vaders zorg ontvaren
Jongen, staat ge altijd alléén!