| |
[26-27 maart 1846
Brief van Dekker aan Tine]
26-27 maart 1846
Brief van Dekker aan Tine. Groot dubbel plus enkel vel, waarvan vijf zijden beschreven. Op de zesde zijde geadresseerd: Mademoiselle Everdine van Wijnbergen Tjanjor. (M.M.)
Poerwakarta 26 Maart 1846
Heden morgen schreef ik beide inliggende brieven lieve beste bruid. Lees ze, en als ze goed zijn, zoude ik gaarne zien dat dezelve naar P.S. verzonden werden. Vooral ten aanzien van den brief aan Nicht verzoek ik Uwe oplettendheid. Misschien komen U eenige uitdrukkingen te brani voor. Ik heb met voordagt zoo geschreven. Ik geef Nicht in den brief al de eer die haar waarlijk toekomt, maar tevens laat ik goed hooren wat volgens mij, ons toekomt. Beoordeel dien brief eens heel oplettend, lieve beste, en laat U niet te veel leiden door de half- | |
| |
ondergeschikte positie welke er ten uwen aanzien altijd met Nicht bestaan heeft. Uwe hartelijkheid en dankbaarheid voor het genotene zijn wel geplaatst, maar ondergeschiktheid, lieve engel zoude voortaan minder passen. - Vindt gij echter den brief niet goed, houd dien dan gerust bij U en schrijf het mij, - dan zal ik veranderen wat U niet aanstaat, want lieve beste, gij moet nooit Uw oordeel beneden het mijne stellen. Als Mevr: van der Hucht wèl denkt, en dit vertrouw ik, zal het haar omtrent uwe toekomst gerust stellen, daar zij nu toch ziet dat ik niet gedoog dat men U te na komt. Ik weet wèl, mijne lieve, dat gij liever ziet dat ik mij niet op eene wijze voor U interesseer die ons vijanden maakt, maar zoude deze brief daartoe leiden? - Doe er mede wat gij wilt.
Heden is het Donderdag (avond). Foei welk een tijd van Zaturdag avond af heb ik niets van U gehoord. Ik maak amende honorable, ik ben niet zoo opgeruimd als ik mij had voorgesteld, - vooral niet omdat ik eigenlijk deze dagen zoo gehoopt had nog iets van U te hooren vóór de post van morgen. Maar morgen toch, nietwaar? Morgen hoor ik toch iets van mijne lieve bruid. Is het niet een beetje erg, - vijf dagen zonder tijding. - Maandag morgen, de dag na mijne aankomst, stond ik er onwillekeurig bij toen Nikolaas het postpakket openmaakte. Hoe gek, niet waar? Maar morgen mag ik er toch weêr bij staan, - en dan nog een paar postdagen, en dan niet meer, - dan heb ik de lieve bruid zelve, in plaats harer lieve brieven.-
Het geeft mij een wonderlijk gevoel geene brieven meer van mijne Eefje te zullen ontvangen. - Een jongen verloor een' stuiver en schreide. Een heer gaf hem twee stuivers in de plaats, - en de jongen schreide voort; - ‘Waarom toch,’ vraagde de man. ‘Och mijnheer, had ik nu dien stuiver niet verloren, dan had ik nu drie!’ - Zie Eefje, ik ben wel eenigzins in het geval van dien jongen. Weldra zult gij altijd bij mij zijn, en hoe innig gelukkig mij Uwe tegenwoordigheid maken zal, denk ik toch dat ik meermalen met eene soort van teleurstelling den postdag zal tegemoet zien, die mij geene brieven meer brengen zal. Dan zal ik treuren om den stuiver dien ik verloren heb, en wel eens vergeten dat ik daarvoor oneindig meer in de plaats heb gekregen. Het komt mij voor als ondankbaarheid om uit verlangen naar
| |
| |
eene schoonere toekomst te vergeten hoe gelukkig ik met Uwe brieven was, en ook hoe aangenaam het schrijven aan U, de uitdrukking was van al wat ik dacht en geloofde en gevoelde. - Gelooft gij ook niet dat onze correspondentie interessanter was dan gewoonlijk tusschen verloofden het geval is. Waren er niet velen die zich niet begrijpen konden ‘hoe wij toch altijd zoo veel te schrijven hadden’ en toch, - kwamen wij niet altijd tijd te kort? Ik zal morgen alle Uwe brieven in eene enveloppe doen, - er zullen nog eenige bijkomen, en dan bewaar ik het pakje als het schoonste souvenir, om te openen op den 10, 11 of 12e April 1847, - den verjaardag van ons huwelijk. Ik schreef U daarover reeds vroeger mijne lieve, - toen wist ik nog zoo naauw den datum niet te bepalen, - wat zijn wij gevorderd sedert al ons schrijven vóór N. Jaar! - Ik maak er mij eene illusie van op dien dag U heel ernstig te vragen of gij gelukkig zijt, en als gij dan toestemmend antwoordt, en U zoo gelukkig gevoelt, als liefde U heeft kunnen maken, - O, lieve Everdine dan zullen wij op dien dag zoo innig tevreden op den 28 Augustus en den 26 Septr. 45 terugzien! Al het verledene is mij als een zalige droom. Batavia, Bolang, Parakan Salak en Tjanjor komen mij voor den geest, - en overal zie ik U. Weldra zullen er nog andere beelden bijkomen, als ik aan het verledene denk, - plaatsen en omstandigheden waar en waarin ik bij U zal geweest zijn na Tjanjor.
Wanneer nu hier deze brief eindigde, wenschte ik wel den loop uwer gedachten te kunnen volgen na dat lezen der woorden: na Tjanjor. - Leg den brief eens nêer, en denk dan, en schrijf mij wat gij gedacht hebt: - Durft ge dat, en wilt ge dat?
Hoor eens lieve, laat ons de weinige dagen die ons nog tot briefschrijven over zijn, goed gebruiken. Laat ons elkander toonen dat wij niet alleen faute de mieux geschreven hebben, maar dat het ons een werkelijk genot is geweest, door tot het laatste toe alles wat in ons hart omgaat, medetedeelen.
Na Tjanjor dus. Als de plegtigheid is afgeloopen en de gelukwenschingen ontvangen zijn, zult gij waarschijnlijk heel kort daarop de omringende personen vaarwel zeggen, en hetzij wij naar B/zorg gaan, of direct naar Poerwakarta vertrekken, - in allen gevalle bevindt gij U dan met mij op reis. Ik geloof het dat gij mij lief hebt, en mij vertrouwt, - en toch voorspel ik U dat
| |
| |
in die eerste oogenblikken Uwe stemming zeer weemoedig wezen zal. - Het afscheid van Sophie zal U treffen, - zelfs Mevr: Obdam zal U eene belangrijker persoon toeschijnen dan vroeger, en gij zult bij U zelve zeggen: ‘ik wist niet dat ik zoo aan haar gehecht was.’ Dit is echter schijn. - Noch haar, noch Sophie, noch het huis dat gij verlaat, zult ge betreuren, maar de gedachte dat nu eindelijk Uw levenslot onherroepelijk beslist is, zal U als lood op het hart drukken. Rutering zeide het onlangs, en ik geloof het gaarne. Nu nog zoude het U spijten als ons huwelijk werd uitgesteld, en toch houd ik mij overtuigd dat op het beslissend oogenblik eenig uitstel U welkom wezen zoude. Ik geloof dat dit bij alle brave meisjes het geval is, en menig huwelijk zoude verschoven worden als men niet vreesde een gek figuur te maken. Ik zeide U onlangs dat ik mij niet goed in Uwe positie verplaatsen kan, dit is de waarheid, maar ik gevoel er toch wel iets van.-
Heeft er niet eene worsteling bij U plaats tusschen begeerte naar de toekomst, en gehechtheid aan het verledene, - tusschen liefde en schaamte? - Antwoord mij daar eens goed op, lieve Engel, en denk er aan wat ik U verzocht heb om namelijk den tijd die ons nog tot schrijven over blijft goed te gebruiken. - Onze verloving is juist zoo geweest als ik geloof dat ze wezen moet, eene langzame toenadering tot het huwelijk, en wij zijn ver genoeg gevorderd om den stap te doen die allen afstand tusschen ons moet wegnemen. - Haast zal ik U in slaap, en wakker kussen, denk daaraan, en waar dit geschiedt zonder dat het door eene langzaam toenaderende vertrouwelijkheid is voorafgegaan, komt het mij als iets onëerbaars voor. Wees dus in uwe volgende brieven nog openhartiger dan ooit, - denk lieve, dat het de laatsten zijn zullen.-
Stel nu dat wij zoo als ik altijd nog geloof, naar Poerwakarta zullen gaan. De eerste plaats waar wij toeven zullen is Tjikalong. (Ik noem nu die kampong niet in scherts, geloof mij.) Dan hebben wij tien palen afgelegd; dit is ruim genoeg, - het is eene lieve nette plaats waar gij zeer comfortable logeren kunt. Waarschijnlijk komen wij daar tegen den middag 5 à 6 uur - Wij zullen te zamen theedrinken, en ik die anders nog al stoutmoedig ben, zal er tegen opzien U eene kus te geven. - Waarschijnlijk
| |
| |
zullen wij beide verlegen zijn. Mij zal het toeschijnen als of ik U door te groote gemeenzaamheid beleedigen zoude, en misschien zal ik meer afstand in het oog houden dan gij zelve verlangt. - Menigmaal vraagde ik U hoe het aangaande zekere zaken in uw binnenste gesteld was. Eens, in de fabriek stemdet gij iets toe, maar overigens scheen het alsof alle mijne meeningen vrij ongegrond waren. Hoor eens Eefje, over het algemeen, weet ik zeer zeker dat uw geslacht juist zóó is als het onze, - en vrouwen die niet heel zedig zijn, zelfs nog erger dan wij. Gij begrijpt echter wel dat ik U niet met anderen gelijk stel, - ik acht U zeer hoog, en dit is geheel afgescheiden van mijne liefde. Maar daarom houd ik U niet voor flaauw. Sedert uw 18 jaar hebben duizende gedachten die gij nooit noemen zoudt, uw hoofd doorkruist; - uw gestel is er niet naar om slechts van tulle en neige te droomen. - Is het niet waar, lieve beste lieve bruid? - En waarlijk ik hoop dat gij zoo zijt. Eene koele vrouw zoude mij slecht passen, - want ik ben niet koel. Hoe hoog ik U acht, droom ik toch dikwijls van U alsof ik U niet achtte. Wij zijn menschen, Eefje!
Schrijf mij eens goed, mijn Engel hoe gij verkiest dat ik te Tjikalong omtrent U handel. Ik wil noch ‘niais’ wezen door te groote beschroomdheid, noch U krenken door te groote familiariteit. Geloof mij dat uw wil op dit punt mij heilig wezen zal. - Maar let goed hierop: bijna alle andere bruiden zouden mij hierop antwoorden: ‘behandel mij als zuster’ - maar zij zouden er bij denken: ‘Ik hoop toch dat je niet onnozel genoeg zijt, om te denken dat ik het meen.’ - Zie je, en dan zouden zij zich over eene te groote gehoorzaamheid beklagen. Doe dat niet Eefje, - gij zijt altijd zoo opregt geweest als meisje, - wees het niet ten halve nu gij spoedig mijne vrouw wezen zult.
Nu moet ik U nog iets zeggen dat U misschien eene vreemde waarschuwing toeschijnt, maar ik wil niet dat gij U in iets bedriegt. Stel U van dat andere niet te veel voor, en denk dat het begrepen was onder de zaken waarvan Salomo zeide: alles is ijdelheid. (En hij kon het weten want hij had Nota bene 800 vrouwen.) Rhijnvis Feith (de dichter van ‘le tombeau) stond in betrekking tot een Duitsch meisje, - als voogd geloof ik. Hij had er zich op toegelegd heel vertrouwelijk met haar te zijn, en bragt het zoover dat zij niets voor hem achterhield. Zij trouw- | |
| |
de, - en den dag na haar huwelijk vroeg hij haar volgens zijne gewoonte ‘hoe zij geslapen had’? - Zij waren alléén en daar zij van hem gewend was over alles onderhouden te worden, meenzij dat dit eene soort van gewetensvraag was en geene gewone ochtendbeleefdheid. In plaats van dus te antwoorden: Heel wèl, ik dank U, - bekende zij zeer naif, den ganschen nacht gedacht te hebben: ‘Lieve Hemel, is het anders niet!’ - Dat gezegde drukt veel uit. Vooreerst blijkt daaruit dat de verwachtingen van meisjes wel degelijk hooggespannen zijn - (Feith zegt er uitdrukkelijk bij dat dit een zeer braaf zedig meisje was) en ten tweede dat die verwachting heel dikwijls wordt teleurgesteld. - Hoe vindt gij die historie? Zult gij ook zoo openhartig wezen, - ik vertrouw er zeker op. - Schrijf en spreek van nu af aan zonder de minste terughouding, - hoe vrijer gij nu met mij zijt, hoe makkelijker gij U op Tjikalong zult gevoelen.-
Vrijdagmorgen 27. - De post is nog niet aan. - Ik wacht met innig verlangen naar tijding van mijne lieve beste bruid. - Straks zal ik waarschijnlijk uwen brief krijgen, en dan schrijf ik van avond hier meer bij. - tot zoo lang dus, vaarwel.-
Vrijdag avond. Ja mijne beste, ik kreeg van morgen Uwen brief, met de ingeslotene aan mijne Moeder. Die brief was heel lief en hartelijk en slaat volkomen met hetgeen ik over U geschreven heb. In weêrwil ik den laatsten woensdag reeds een zeer langen brief p. Landmail naar Holland had geschreven, heb ik bij Uwen brief nog een en ander bijgevoegd, en dat wordt morgen verzonden in de hoop dat het voor de mail nog vroeg genoeg moge zijn. - Ik geloof het wel.
Het briefje dat ik U met de perjei zond hebt ge Woensdag morgen eerst ontvangen het is maandag morgen van hier gegaan - Ik moet wel aan v.d. Hucht schrijven, want gij vraagt het mij, - maar lieve, ik zie er zoo tegen op - Hoe zal ik hem noemen? - Enfin, ik zal er dadelijk aan beginnen.-
Zie zoo, daar ligt de brief. Ik heb dien geschreven zooals men Castorolie inneemt, - Snel, om de leelijke smaak. - Zie je, dat ik U vrij goed gehoorzaam? Het was mij waarlijk eene opoffering er aan te beginnen, maar nu het af is, is dat bezwaar ook al weêr
| |
| |
voorbij. - Ik onderwerp ook dien brief aan Uw oordeel. Als dezelve niet deugt, zal ik eene andere maken, maar het is mij zeer moeijelijk.
Lieve beste, hoe moet het nu met de communicaties? Is het nog tijd genoeg na den 5n? Moeten er naar Holland ook statieuse kennisgaven? Ik denk dat gij dit wel bij uwe brieven zult hebben afgedaan.-
Als er tijd geweest was had ik U den brief welken ik aan mijne Moeder schreef (N.B. 12 pages klein schrijft) ter lezing toegezonden. Ik had gaarne gehad dat gij gelezen hadt wat ik schreef. Ik heb nog eens een heel uitvoerig verhaal gedaan van den 4 Augustus af tot op 19 Maart toe. Ja, ja Uwe ooren moeten wel gesuisd hebben, zooveel heb ik over U geschreven.
Nu ga ik slapen, lieve engel. Ik heb U innig lief mijne beste lieve Everdine; - zult ge op dezen brief uitvoerig antwoorden? Dag lieve bruid, hartelijk gekust van
Uwen Eduard
Over dat geld van v.d. H. had ik U reeds geschreven. - Ik heb het liggen; maar de reden die ik hem opgeef is, zoo als ge weet, de ware niet, althans niet de voornaamste. Indien ik hem dat geld zend, ontblooten wij ons, - ik hoop nu maar dat hij terug schrijft het te behouden - ten einde verrekend te worden. Staat hij er echter op, - dan zal ik het zenden. - Wanneer ge nu weder aan hem schrijft, verzoek hem dan om eene opgave van den stand Uwer zaken, - wat wij te goed hebben en wat wij schuldig zijn. Indien v.d. Hucht dan tot het ontvangen daarvan niet behulpzaam kan of wil zijn, zullen wij (na 10 April) ons zelven helpen. - Goeden nacht, mijn engel. Groet Sophie en de anderen. - Ik hoop toch niet dat het waar wordt tusschen S. & G. Maar pas toch op niet te influenceren, noch ten goede noch ten nadeele. Werkt ge mede, dan zijt ge half verantwoordelijk, - en tegenwerken maakt (vooral bij Sophie) juist alles gaande, - Ik hoop dat alles scherts is, en niet meer.
Als ge naar P.S. schrijft, groet dan Mevrouw Holle vooral heel hartelijk. Hoe maken het de jongens?
|
|