die ons dierbaar is en voor langen tijd vertrekt, zie, toen had ik den moed niet om afscheid te nemen. Ik weifelde tusschen mijne geschreven belofte om te offeren en mijne gehechtheid aan het offer zelve, en het resultaat...? Ik brak mijn woord en zond de brieven niet. - Ziet gij, lieve bruid, uwe hartelijkheid heeft mij gefopt, ik die meende dat ik steeds woord hield.
Aan mijn ouders heb ik ons engagement bekend gemaakt. Ik ben overtuigd, dat zij u zouden liefhebben als zij u kenden en dat ik er voor instond dat ook gij eene hartelijke dochter voor hen wezen zoudt. Mijne ouders zijn, als ik het zeggen mag, brave, godsdienstige menschen wier principes, hoe burgerlijk ook, voor geene begrippen uit hoogeren stand behoeven te wijken. Ik ben van plan u zooveel mogelijk is met mijne familie bekend te maken, maar ik heb over u gedisponeerd, Eefje, door namelijk uit uwen naam te beloven, dat gij aan mijne ouders schrijven zoudt. Gij zegt, er een weinig tegen op te zien. Ik begrijp dit zeer goed, lieve engel, als gij hen kendet, zoudt gij er minder bezwaar in vinden. Gij vraagt mijn raad daaromtrent en ik geloof, dat gij het beste doet, zóó te schrijven alsof gij reeds hunne Dochter waart. Als gij een vader hadt en ik moest schrijven, zoude het passen, dat ik vóor het huwelijk de gewone beleefdheids-distantie in acht nam, doch gij moest liever niet beleefd, maar hartelijk, vertrouwelijk schrijven. Ik weet, dat niets hen zoo voor u zoude innemen, als dit. Begin maar stoutweg met: ‘lieve ouders! zoo ten minste hoop ik spoedig U te mogen noemen enz.’ Schrijf dan (als gij het met uwe waarheidsliefde kunt overeenbrengen) dat gij mij een beetje liefhebt en dat ik u heel lief heb, dat gij mij gelukkig hoopt te maken en (al weder onder conditie als boven) door en met mij gelukkig hoopt te zijn, dat gij belooft voor hen, zoover de afstand dit zal toelaten eene liefhebbende dochter te zullen wezen en dat gij ook voor u hunne ouderlijke genegenheid inroept. Vindt gij dit zoo goed, mijn beste, schrijf dan zoo spoedig mogelijk en zend mij den brief, dan zal ik denzelven onder couvert verzenden.
Denkt gij wel aan uwe beloften om aan Van Heijst te schrijven? Die arme jongen is zoo alléen in de wereld en het griefde hem zoo, dat gij en Henriette van zijnen brief geene notitie hadt genomen. Redresseer dit, lieve Everdine, ik schrijf hem eerstdaags