‘Dat hem de te min inname van f2106 kopergeld bij de Natalsche kasrekening en daaruit voortvloeijende tekortkomst van dat bedrag immer onverklaarbaar voorkomt;
Dat hij wel is waar de tekortkomst nimmer heeft kunnen ophelderen, doch evenmin dezelve ooit erkend heeft;
Dat hij alsnog in de meening verkeert, dat deze zaak tot klaarheid zoude gebragt zijn, indien hem door den Gouverneur van Sumatra's Westkust ware toegestaan zich naar Natal te begeven, ten einde dezelve in loco te onderzoeken;
Dat dit verzoek vruchteloos geweest zijnde, hij adressant tot nog toe gehoopt had, dat de onderhavige aangelegenheid in het voorlaatste ressort (de examinatie ter Algemeene Rekenkamer) ten zijnen faveure zoude worden uitgewezen;
Dat ook deze hoop door het gepreciteerde belastingsbesluit der Algemeene Rekenkamer is verijdeld geworden;
Dat hij in allen eerbied voor de uitspraak der Algemeene Rekenkamer nog op het oogenblik de morele overtuiging bezit, dat de uit de geconstateerde te min inname voortspruitende tekorkomst niet bestaat;
Dat derhalve een beroep op de kommissie van Revisie hem hoogst wenschelijk zoude voorkomen;...
Doch dat de sedert September Ao Po ondergane ellende hem te zeer drukt, dan dat hij niet volgaarne alle geoorloofde middelen zoude te baat nemen om daaraan, op wat wijze dan ook, een einde te zien;
Dat hij adressant daarom verklaart af te zien van alle hooger beroep, en eene tekortkomst ten zijnen laste ten bedrage van f2106 kopergeld erkent;’
Dat hij echter niet bij magte zijnde dat bedrag te voldoen, op middelen bedacht is, de storting daarvan te doen plaats grijpen door verrekening met gelden welke gedeeltelijk hem competeren en waarvan gedeeltelijk de tegoeddoening van Uwer Excellentie welmeenen zal afhangen;
Dat hij adressant eerbiediglijk de vrijheid neemt Uwer Excellentie's attentie in te roepen op de termen van het besluit des Gouverneurs van Sumatra's Westkust ddo. 8 Januarij 1844, waarbij de adressant wordt gesuspendeerd wegens ontrouwe administratie;