verklaarde de Indische regering Natal voor de algemene handel gesloten, zodat alleen Nederlands-Indische schepen er nog mochten komen om er zo goed en zo kwaad als het ging, handel te drijven. De bevolking bestond uit een paar duizend inlanders, waaronder verscheidenen Atjehers, voorts een klein aantal Chinezen en een stuk of acht Europeanen, deels civiel, deels militair. De functies die Dekker op 30 november 1842 overnam, waren talrijk: bestuursambtenaar, politiehoofd, politierechter, voorzitter van de inlandse rechtbank, ambtenaar van de burgerlijke stand, postmeester, beheerder van het zout- en rijstpakhuis, agent van de Wees- en Boedelkamer, opzichter over 's lands gebouwen en werken, ontvanger van in- en uitvoerrechten, zegel-debitant, wisselagent, vendumeester, en wellicht nog wel enkele meer. Deze veelheid en verscheidenheid echter was in zekere zin omgekeerd evenredig aan de ermee verbonden werkzaamheden: geheel de ambtelijke correspondentie immers bedroeg gemiddeld nog geen twee brieven per dag, de boekhouding nauwelijks twintig posten per maand. Daar staat echter weer tegenover dat het te controleren gebied zeer uitgestrekt was, het aantal verbindingswegen gering, die wegen zelf slecht, en de politieke spanningen aantoonbaar groot.
Dekker, twee-en-twintig jaar oud, enkel bekend met Amsterdam en het half-amsterdamse Batavia der ambtenaren, heeft zich in de koloniale buitenpost die Natal was, bevrijd gevoeld van de kantoorsleur der Rekenkamer: het administratieve deel van zijn werk werd kennelijk achtergesteld bij het direkt-menselijke. Zijn optreden tegen de woekeraar Spiess, zijn verschil van oordeel met Michiels betreffende Soetan Salim, zijn opmerkelijk rapport over de pepertuinen, zijn herhaalde pogingen om zijn chefs ervan te doordringen dat feiten sterker zijn dan paragrafen: dit alles doet temidden van de ambtelijke bureaustijl aan als hoogst ongewoon. Hier lag de kern van een principieel conflict, maar nog eer dit zich kon ontwikkelen, gaf zijn inderdaad slechte administratie zijn superieuren de gerede aanleiding om hem van zijn functie te ontheffen.
Dat Dekker Michiels bij de verhoren op 14-15 februari 1843 heeft ‘gekontrarieerd’ en zijn handtekening niet heeft willen zetten onder één der verhoren (Werken I, blz. 166 en 182-183),