| |
| |
| |
Alphabetische lijst van verklaringen
ab esse ad posse valet illatio: variant op: ab esse ad posse valet, a posse ad esse non valet consequentia: men mag van de werkelijkheid tot de mogelijkheid, maar niet omgekeerd besluiten. |
Achab: koning van Israël (876-854). (III) |
Achilles: de Griekse held voor Troje, zoon van Peleus, de koning van Thessalië, en van de Nereïde Thetis. |
Aeneas: zoon van Anchises en Venus, held uit het grote epos van Virgilius: Aeneis. |
aere perennius (Lat.): duurzamer dan metaal, onvergankelijk. |
Alexander: bedoeld wordt tsaar Alexander II van Rusland (1818-1881) die volgens liberale beginselen regeerde. |
anankè (Gr.): noodlot. |
Anne of Geierstein, or The Maiden of the Mist: roman (1829) van de Engelse schrijver Walter Scott (1771-1832). |
Antigonus: laatste koning der Joden uit het vorstenhuis der Maccabaeën, regeerde van 49 tot 37 v. Chr. Tegenstander van Herodes. |
Apage, Satanas (Gr.): Ga weg, Satan! (Matth. 4:10). |
Astaroth (of Astarte): Syrische godin; gediend met mensenoffers. |
Atalante: dochter van Schoeneus, koning van Scyrus, en beroemd om haar bekoorlijkheid en om haar vlugheid. |
auspex (Lat.): vogelwichelaar; iemand die de toekomst voorspelt uit de vlucht der vogels. |
azotum: stikstof, stikgas. |
|
Baäl: (Hebr. = heer), Semietische natuurgod, waarschijnlijk zonnegod, in stier- of mensengedaante; werd gediend met mensenoffers. |
bégueule (Fr.): preuts, nuffig. |
Berzelius, Johann Jacob vrijheer van -: beroemd Zweeds scheikundige (1779-1848). |
| |
| |
bitjara kossoeng (Indon.): beuzelpraat, zinloos gebabbel. |
Bogaert, Abraham -: apotheker te Amsterdam, scheepsdokter, opper-chirurgijn te Batavia (1653-1727), gaf in 1696 Alle de Werken van Focquenbroch uit. |
Bois-Guilbert, Brian de -: Normandisch kruisvaarder, figuur uit de roman Ivanhoe van Walter Scott (1771-1832). |
bovenkruier: naam van een molen, van welke, als hij naar de wind gezet wordt, alleen de kap in beweging komt, terwijl bij de benedenkruier of paltrok de gehele molen wordt omgedraaid. |
Bozzaris, Marco -: held uit de Griekse onafhankelijkheidsoorlog (1788-1823), gesneuveld bij Missolunghi. (VI) |
Brummel, Beau -: eig. George Bryan (1778-1840); beroemde Engelse dandy; toonaangever van de herenmode onder koning George IV, en vriend van de latere prins-regent van Wales; hij voerde de lange herenbroek in, in plaats van de z.g. breeches. (V) |
Brutus, Marcus Junius -: nam deel aan samenzwering tegen Caesar (44 v. Chr.), pleegde in 42 v. Chr. zelfmoord. (IV) |
Byron, George Noel Gordon Lord -: beroemd Engels dichter van romantische poëzie (1788-1824); hij stierf in de Griekse vrijheidsstrijd tegen de Turken. (I; II) |
|
Caligula, Caius Caesar, bijgenaamd -: derde Romeinse Keizer (37-41), wreed en heerszuchtig, door sommigen voor krankzinnig gehouden; wegens tirannie vermoord. (I) |
Casaubonus (of Casaubon), Isaäc -: letterkundige en godgeleerde (1559-1614). |
casus diluvii (Lat.): oorzaak van overstroming, van watervloed. |
cave, caveto, caveto, cavete, cavetote, caveunto (Lat.): wees op je hoede, jij moet op je hoede zijn, hij moet op zijn hoede zijn, weest op uw hoede, gij moet op uw hoede zijn, zij moeten op hun hoede zijn. |
Cervantes Saavedra, Miguel de -: Spaans prozaschrijver (1547-1616), auteur van de Don Quichot. (III, V) |
ceux qui s'appliquent (trop?) aux petites choses (Fr.): zij die zich (te zeer?) op kleine zaken toeleggen... (blijken tot grote onbekwaam). (VI) |
| |
| |
chignon (Fr.): van achteren opgestoken haar, toet. |
Chimborazo: uitgedoofde vulcaan in de Zuid-Amerikaanse Andes, 6247 m hoog, voor het eerst in 1880 bedwongen. |
Cinyras: koning van Assyrië, vader van Adonis en Myrrha. |
Cnejus Naevius: Romeins dichter uit de 3de eeuw v. Chr. |
colloquia prava (Lat.): verkeerde gesprekken. |
comico.. commediante.. tragico! (It.): komisch-tragische comediant. |
confiteor (Lat.): ik beken; aanhef van de R.K. schuldbelijdenis. |
contradictio in terminis (Lat.): tegenspraak in de woorden zelf der redenering. |
contritie: wroeging. (VI) |
corollaire (Fr.): gevolg (in de meetkunde). |
cothurne (Fr.): toneellaars met dikke zolen en hoge hakken. |
crève-coeur (Fr.): hartzeer, verdriet. |
cucurbitaceeën: naam van een tweezaadlobbige plantenfamilie, welke omstreeks 500 soorten telt, die voornamelijk in de warmere landstreken voorkomen. Hiertoe behoren o.a. kalebassen, komkommers, meloenen. |
|
Dagon: voornaamste Filistijnse god, te Asdod en Gaza (o.a. Richteren XVI:23 en I Sam. V:5). |
de eloquentia (Lat.): over de welsprekendheid. |
de profundis (Lat.): uit de diepten, aanvang van één der zeven boetpsalmen. |
de substantia archangelorum (Lat.): over het wezenlijke bestaan der aartsengelen. |
deuren- en venstergeld: belasting op het aantal deuren en vensters van een huis; als gevolg van deze belasting werden vele vensters ‘blind’ gemaakt. |
deus ex machina (Lat.): God uit de (toneel)machine, d.i. onverwachte verschijning van een persoon, die aan een ingewikkelde zaak een gelukkige wending geeft. |
diatomeeën: eencellige algen, kiezelalgen. (VI) |
Dido: dochter van de Tyrische koning Belus, gemalin van Sichaeus, stichteres van Carthago. |
Draco: gestreng wetgever in Athene omstreeks 620 v. Chr. |
droddebot: verbastering van: droit de boîte (Fr.): brievenbusrecht. |
dyspepsie: slechte of moeilijke spijsvertering. |
| |
| |
Egeria: goede nimf, die volgens de legende de wijze Romeinse koning Numa Pompilius bijstond. |
Eleusinisch: afgeleid van Eleusis, oud-Gr. stad bij Athene; vandaar de Eleusinische Mysteriën, geheime godsdienstplechtigheden ter ere van Demeter en Proserpina. |
en quenouille (Fr.): in de vrouwelijke linie. Eigenlijk: spinrokken; bij overdracht: recht van vrouwelijke troonopvolging. Vgl. ons woord spillebeen. |
|
factice (Fr.): nagemaakt, gemaakt, onecht. |
fittu: vermoedelijk een verbastering van: fétu (Fr.): een ziertje, een nietigheid. |
Flavius Josephus: geschiedschrijver (37-105), schreef in het Gr. over de Joodse Oudheden en de Joodse Oorlogen. |
Florian, Jean-Pierre Claris de -: Frans fabeldichter, roman- en toneelschrijver (1755-1794). (V) |
frigidum lectum (Lat.): het koude, eenzame bed. |
|
Ganymeed: eig. Ganymedes, schone jongeling door de arend van Zeus naar de Olympus gevoerd, waar hij als schenker dienst doet. |
gargouille (Fr.): afvoerpijp; waterspuwer; drakenkop. |
Gaudeamus (Lat.): beginwoord van een studentenlied van Kindleben (omstreeks 1785). |
Gaza: havenstad in Z. Palestina, oudtijds de hoofdstad der Filistijnen, waarheen Simson gebracht werd. |
Gevoel, Verbeelding, Heldenmoed: aanhef van het gedicht ‘De gaaf der poëzy’ waarin Isaäc da Costa (1798-1860) de eisen aangeeft van het dichterschap. |
Glorioso: Rover-roman van de Duitse schrijver Christan Aug. Vulpius (1762-1827). (II, III, VI) |
Goethe, Johann Wolfgang von -: Duits dichter, toneelschrijver, prozaïst en natuuronderzoeker (1749-1832). (II) |
Gonzalve de Cordoue: riddergeschiedenis door de Franse schrijver Jean Pierre Claris de Florian (1755-1794). |
Gracchus, Tiberius en Gajus -: Romeinse volkstribunen. (IV, VI) |
Grandison Sir Charles -: roma in brieven door Samuel Richardson (1753). Figuurlijk: deugdheld. |
| |
| |
Gretna-Green: dorp in het Schotse graafschap Dumfries, was vroeger wegens zijn gunstige ligging bij de grenzen van Engeland een toevluchtsoord voor vele Engelsen, die zonder toestemming van ouders of voogden in het huwelijk wilden treden. |
Griekse uitdrukkingen:
ἑις (heis): éen (voor manlijke woorden). |
ἑν (hen): éen (voor onzijdige woorden). |
ἔργον (ergong): werk, daad, arbeid. |
ἕυρηϰα (heureka): ik heb het gevonden. |
μία (mia): éen (voor vrouwelijke woorden). |
ὑπο ϑηϰη, (hupothekei): onder de bewaarplaats (?). Multatuli's woordspeling op blz. 36 is niet duidelijk; misschien vergiste hij zich met: hyper, dat ‘op’ betekent, terwijl hypo ‘onder’ is. Het schijnt althans dat ὑπο ϑηϰη, bedoeld is als letterlijk overeenstemmend met ‘op de toonbank’. |
|
|
habent sua fat libelli (Lat.): boeken hebben hun lotgevallen (Terentianus Maurus, Carmen heroicum, vers 258). (VI) |
harangue (Fr.): (plechtige) aanspraak, toespraak. |
Harmodius en Aristogiton: twee Atheense jongelingen, die in 514 v. Chr. met hun dolken Hipparchus, de zoon van Pisistratus en de jongere broer van de tiran Hippias vermoordden. Beiden werden ter dood gebracht. Hun nagedachtenis werd door de Atheners verheerlijkt. |
haruspex (Lat.): iemand die de toekomst voorspelt uit het ingewand van dieren. |
Hasselaar, Kenau Simons -: weduwe van Nanning Borst (1526-1588), onderscheidde zich tijdens de verdediging van Haarlem 1572-1573. |
Hendrik; de brave -: hoofdpersoon in een leesboekje van Nicolaas Anslijn (1777-1838), fig. een zoete jongen onuitstaanbaar van bravigheid. |
Hengist en Horsa: volgens de overlevering de broeders, die in 446 of 447 de Angelen en Saksers naar Engeland voerden. |
Herodes: koning van Judea (37-4 v. Chr.). |
Hesiodus: Grieks dichter uit Boeotië (8ste eeuw v. Chr.). |
Hesperiden: dochters van de nacht, aan de Westelijke rand der aarde wonende. |
| |
| |
Hic ego mendacem stultissimus usque puellam |
Ad mediam noctem expecto; somnus tamen aufert |
Intentum veneri; tum immundo somnia visu |
Nocturam vestem maculant ventremque supinum.
(Horatius, Satiren, I, V), door Huydecoper in de door Multatuli gebruikte bewerking als volgt vertaald: |
- Hier lag ik, wat grooter zottigheid! |
Tot over middernacht te wachten naar de meid, |
Die mij haar woord niet hieldt; tot mij de slaap verkrachtte, |
En droomende deedt zien, het geen ik wakend wachtte. |
|
Holofernes: Veldheer van koning Nebukadnezar, door Judith in zijn slaap vermoord. |
Horatius, of Quintus Horatius Flaccus: Romeins dichter (65-8 v. Chr.). (I, III en V) |
Humboldt, Alexander von -: Duits natuuronderzoeker (1769-1859). (II en III) |
Hymettus: berg in Attica, rijk aan kruiden voor de bijen, en aan marmer. |
|
Iffland, August Wilhelm -: Duits toneelspeler en dichter (1759-1814). (III) |
incroyable (Fr.): opzichtig gekleed koningsgezinde tijdens het Directoire (1795-1799). |
in magnis (et voluisse sat est) (Lat.): in grote dingen is het reeds voldoende gewild te hebben; men rekent niet de uitslag doch het doel. |
ipso facto (Lat.): door de daad zelf. |
Ivanhoe: roman (1820) van de Engelse schrijver Walter Scott (1771-1832). |
|
Jezabel: gemalin van Achab, begunstigde de dienst van Baäl; op Jehu's last gedood. |
Judith: hoofdfiguur uit een der Apocriefe boeken van het Oude Testament. Doodde de Assyrische veldheer Holofernes met een krijgslist, om haar stad Bethulia te redden. (II, IV) |
|
kakangelie: door Multatuli gevormde tegenstelling van evangelie, dus: slechte boodschap. |
| |
| |
kakolyn: bijnaam in ongunstige zin, door Balthazar Huydecoper (1695-1778) gegeven aan de middeleeuwse monnik Klaas Kolyn, auteur van een Rijmkroniek. Later bleek, dat zowel de figuur van Kolyn als de gehele kroniek ontsproten waren aan de fantasie van de Haarlemse plaatsnijder Reinier de Graaf (omstr. 1700). |
Kâlidâsa: Voor-Indische dichter, uit de 5de eeuw. (II) |
kiökkenmödding (Deens): vuilnisbelt, als overblijfsel van een nederzetting op de overgang van het oude naar het jonge stenen tijdperk. Voor het eerst in Denemarken gevonden. |
Klepsuder (Gr.-Lat.): wateruurwerk in de oudheid) 1 clepsydra = 12 minuten. |
Koen foetsé: Chinese geloofshervormer en wijsgeer omstreeks 500 v. Chr. (ook wel Confucius of Khung-foe-tse). |
Kolokotronis, Theodor -: held uit de Griekse vrijheidsoorlog (1770-1843), werd in 1834 wegens hoogverraad ter dood veroordeeld, een vonnis, dat door koning Otto in 20 jaar vestingstraf veranderd werd; reeds een jaar later werd hij op vrije voeten gesteld. |
Könnt' ich mit diesem Jüngling leben (Duits): aanhaling uit Die Zauberflöte (1791), opera van Mozart, tekst van Emanuel Schikanedee. |
kornak (Port.-Fr.): olifantsoppasser. (V) |
Kotzebue, August von -: Duits toneelschrijver en politicus (1761-1819). (I, III, IV en VI) |
kyrië (eleison) (Gr.): Heer, erbarm U (onzer), driemaal herhaalde aanroep van de priester onder de Mis en eerste van de vaststaande gezangen van de Mis. |
|
labberlottig: als een labberlot, d.i. straatschender, losbol. |
laesio dignitatis generis humani (Lat.): schennis van de menselijke waardigheid. |
licentia poëtica (Lat.): dichterlijke vrijheid. |
Liebig, Justus von -: wereldberoemd chemicus en voedingsspecialist (1803-1873), als hoogleraar aanvankelijk te Giessen, later te München. (I) |
Livius, Titus: Romeins historieschrijver (59 v. Chr.-17 n. Chr.). (VI) |
| |
| |
Louvois, Michel, markies de -: Frans minister van Lodewijk XIV (1641-1691); deed in 1689 de Palts verwoesten. (II, V) |
Lucretia: Romeinse vrouw die zich doorstak omdat haar eer geschonden was. |
lucus a non lucendo (Lat.): een wetenschappelijk onhoudbare vorm van woordverklaring, waarbij men uitging van de opvatting dat het ene woord het tegengestelde betekende van het andere. (I) |
Lusignan: oud adellijk geslacht, waartoe o.a. behoorden Guido (overl. 1194), koning van Jeruzalem en zijn broer Amalrich (overl. 1205), koning van Cyprus. (III) |
|
Macaulay, Lord Thomas Babington -: Engels geschiedschrijver (1800-1859). (III) |
Maecenas: vriend van Augustus en Horatius, bevorderde het werk van kunstenaars en geleerden (overl. 8 v. Chr.). |
Masaniello: eig. Tommaso Aniello (1623-1647), Napolitaans visser, aanvoerder van de opstand tegen Spanje (1647), een der hoofdpersonen in de opera ‘De stomme van Portici’ van de Franse componist Daniel F.E. Auber (1782-1871). (III) |
mea culpa, mea maxima culpa (Lat.): ik heb schuld, ik heb de grootste schuld. (V) |
Megaera: de Toornende, een der Furiën. |
Meleager: Griekse heros, overwinnaar bij de Kalydonische Jacht (jacht op een gedrochtelijk everzwijn, waaraan alle Gr. helden deelnamen). |
meminisse (Lat.): de heugenis, de herinnering. |
Me miser (Lat.): ik ongelukkige! Arme ik! |
Menander: Griekse dichter (342-290 v. Chr.). |
Mensenhaat en Berouw: Ned. vertaling (1790) van Menschenhass und Reue (1789) door August von Kotzebue (1761-1819). |
merveilleuse (Fr.): dandydame tijdens het Directoire (1795-'99). |
Midas: mythologische koning van Phrygië, fig. een domme rijke kunstrechter. |
Miltiades: Atheens staatsman en veldheer, overwon de Perzen bij Marathon in 490 v. Chr. (VI) |
Missolunghi: stadje aan de Golf van Patras in Griekenland. |
mixtum compositum (Lat.): samengesteld mengseltje. (IV) |
| |
| |
modus quo (Lat.): de wijze waarop (iets geschiedt). |
Moloch: Babylonische God uit het O.T., aan wie kinderen geofferd werden. |
Moore, Thomas -: Iers romantisch dichter (1799-1852). (II) |
morbidezza (It.): weekheid. |
Mucius, Gaius Marcus Scaevola -: Romeins held, liet zijn rechterhand verbranden om de Romeinse moed te tonen. (VI) |
|
nefastus (Lat.): ongelukbrengend, onheilspellend, ongelukkig. |
nil humani alienum (Lat.): toespeling op de spreuk: homo sum, humani nihil a me alienum puto, d.i. ik ben een mens, niets menselijks is mij vreemd; versregel uit Terentius' blijspel Heautontimorumenos I, I, 25, naar het Griekse blijspel van Menander vertaald. (II) |
nil mirari (Lat.): zich over niets verwonderen. (V) |
nil sine labore, sine dolore nihil (Lat.): niets (komt tot stand) zonder arbeid, zonder smart niets. (VI) |
Niobe: dochter van Tantalus, gemalin van Amphion. |
Numa Pompilius: volgens de overlevering tweede koning van Rome (715-679 v. Chr.) en stichter van de Romeinse eredienst. Een zachtmoedig en wijsgerig vorst, die door de nimf Egéria werd geleid. (II) |
|
omne tulit punctum, (qui miscuit utile dulci, lectorem delectando pariterque monendo).: Lat. versregel van Horatius (65-8 v. Chr.) in zijn Epistola ad Pisones: hij verwerft algemene bijval, die het nuttige met het aangename vermengt door de lezer te boeien en tegelijk te leren. (I) |
Oosterwijk Bruyn, J. van -: humoristisch dichter (1794-1874). |
Oosterzee, Johannes Jacobus -: theoloog (1817-1882). (II en III) |
Oronte: personage uit ‘Le misanthrope’ (1666), toneelstuk van Molière. |
Ossian: naam van een legendarisch Keltische bard uit de derde eeuw na Chr. Songs of Ossian, een beroemde literaire falsificatie, in 1760 door de Schot James Macpherson uitgegeven. |
ouk anthropon, kune, kunon phuteueis (Gr.): letterlijk: geen mens, hond, maar een hond schep jij; dus: jij hond, jij brengt niet een mens maar een hond voort. |
| |
| |
o utinam (Lat.): o dat toch, o mocht toch, o wanneer toch. Aanhef van een wens. |
Oxenstierna, Axel graaf -: Zweeds edelman (1583-1654), Rijkskanselier van Gustaaf Adolf; na diens dood leider van de Zweedse staatkunde. |
|
palet: kaatsnet bij het balspel. |
palimpsest: perkamentrol, handschrift, waarvan het oorspronkelijk geschrevene is verwijderd, en door nieuw schrift vervangen. (III, IV) |
parallaxis: hoek tussen de lijnen, die het middelpunt van een ster verbinden met het middelpunt der aarde en met het oog van de waarnemer. |
Paul, Jean -: pseudoniem van de Duitse humoristisch-romantische letterkundige Jean Paul Friedrich Richter (1763-1825). |
pépinière (Fr.): boomkwekerij; kweekschool. |
per ardua ad astra (Lat.): langs steile wegen tot de sterren, geen overwinning zonder strijd. |
petite voirie (Fr.): toezicht op de dorpswegen. (III) |
philister: niet-student, ploert; de betekenisovergang van ‘bijbelse volksstam’ tot ‘burger van een universiteitsstad’ is niet geheel bevredigend verklaard. |
phuteuoo anthropon (Gr.): ik schep een mens. |
Pius VII: eig. Barnaba Luigi, graaf Chiaramonti (1742-1823), werd 14 Maart 1800 tot paus gekozen. Zalfde 1804 Napoleon, moest hem 1809 de Kerkelijke Staat afstaan, werd van 1809-1814 gedwongen in Frankrijk te blijven, herstelde de Jezuieten en bereikte op het Wener Congres herstel van de Kerkelijke Staat. |
plautisch: afgeleid van Plautus (Titus Maccius), Romeins blijspeldichter (omstr. 254-184 v. Chr.). (III) |
Plinius, Gajus -: Romeins geleerde (23-79), (IV) |
Prescott, William Hickling -: Amerikaans geschiedschrijver (1796-1859). (III, V) |
privatum (Lat.): als particulier. |
progressa porta per medios hostes (Lat.): na de poort te zijn doorgegaan en dwars door de vijanden. |
prouesse (Fr.): heldendaad. (V) |
| |
| |
quo non ascendam (Lat.): tot waar zou ik niet kunnen klimmen? |
quotidianum (Lat.): dagelijks; dus de zinsnede uit het Onze Vader: ‘geef ons heden ons dagelijks brood’. |
|
remitte (Lat.): verwerp, verlos; dus de zinsnede in het Onze Vader: ‘verlos ons van den Boze’. |
rerum cognoscere causas (Lat.): het leren kennen van de oorzaken der dingen. Virgilius, Georgica II, 490. (IV, V) |
rhetoriek-eerste: eerste jaar van het onderwijs in de rhetorica (leer van de welsprekendheid) aan het Groot-seminarium. Misschien is ‘eerste’ hier de aanduiding van de hoogste klas, een telling zoals die in Latijnse scholen gebruikelijk was. |
rudera (Lat.): overblijfselen. (III, VI) |
|
salva reverentia (Lat.): met alle respect. |
Sancta simplicitas (Lat.): Heilige eenvoud. |
sassenet: verbastering voor chansonnette (Fr.): liedje. |
Scarron, Paul -: Frans dichter (1610-1660). (I, IV) |
Schinderhannes: bijnaam van de rover Johann Bückler (1777-1803). Onthoofd te Mainz. |
Schwartz, Carl -: Duits theoloog en predikant (1817-1870), ijveraar voor zending onder de Joden. (III) |
Scyros: eiland in de Aegaeische Zee bij Euboea, tegenw. Sciro. |
sheeting (Eng.): linnen of katoen voor lakens. |
shirting (Eng.): gebleekt of ongebleekt katoen. |
sic illae, non mihi (Lat.): dus voor haar, en niet voor mij. |
sic transit (gloria mundi) (Lat.): zo vergaat 's werelds roem. Uit: De Navolging van Christus, een werk, dat aan Thomas a Kempis (1380-1471) toegeschreven wordt. (V) |
si fractus illabatur orbis, (impavidum ferient ruinae.) (Lat.): indien de hemel gebroken op hem valt, zullen de ruïnes hem als een onverschrokkene treffen (Horatius, Oden III, 3, 7-8). |
sofisticatie: vervalsing. |
Spartacus: Romeins aanvoerder van de slavenopstand in Italië, die Rome bedreigde (73-71 v. Chr.). (V) |
St Valentine's Day, or the Fair Maid of Perth: verhaal (1828) geschreven door de Engelse auteur Walter Scott (1771-1832). |
Suetonius, Gajus -: Romeins geschiedschrijver (9-79). (IV, VI) |
| |
| |
Tacitus, Publius Cornelius -: Romeins geschiedschrijver (56-118). |
Tenerif: eig. Teneriffa, het grootste der Kanarische eilanden, waarvan de meridiaan wel eens als nulmeridiaan werd gekozen. |
terentisch: afgeleid van Terentius (Afrus Publius), Romeins blijspeldichter (195-159 v. Chr.) (II en III) |
theologie-derde: derde jaar van het onderwijs in de godgeleerdheid aan het Groot-seminarium, waarschijnlijk van boven-af gerekend, dus op twee na het laatste jaar van de gehele cursus. |
Thermopylae: bergpas in Thessalië, waar de Spartaanse koning Leonidas met driehonderd anderen sneuvelde, na in de strijd tegen de Perzen door Ephialtes verraden te zijn (480 v. Chr.). |
Trippenhuis: groot herenhuis aan de Kloveniersburgwal, van Jan Trip (1664-1732), burgemeester van Amsterdam; hier bevond zich in Multatuli's tijd de omvangrijke schilderijencollectie, die in 1885 naar het nieuwe Rijksmuseum overgebracht is. |
tumulus (Lat.): grafheuvel. (V) |
|
ultima ratio (Lat.): laatste middel of argument. |
|
vade retro (Lat.): ga terug. |
venit, tetigi (Lat.): hij is gekomen, ik heb aangeraakt... Variant van de bekende uitspraak: veni, vidi, vici: ik kwam, ik zag, ik overwon. |
Virchow, Rudolf -: Duits patholoog-anatoom, anthropoloog en politicus (1821-1902). Als stichter en leider der Fortschrittspartij was hij een fel tegenstander van Bismarck. (V) |
Virgilius: Romeins dichter (70-19 v. Chr.), schrijver van het grote epos: Aeneis. (II; VI) |
vita longa, ars brevis (Lat.): het leven is lang, de kunst kort; spottende variatie op het gezegde: ars longa, vita brevis, d.i. de kunst is lang, het leven kort (Hippokrates). |
volant: vederbal om te raketten. |
Vulgata: de Latijnse bijbelvertaling, die door de R.K. kerk gebruikt wordt. Deze vertaling gaat ten dele terug op het Griekse Oude Testament, ten dele op het Hebreeuwse; de bewerking is van Hieronymus (347-419). |
| |
| |
Woordenboek der Nederlandse Taal: het eerste ontwerp kwam tot stand op het 3de Taal- en Letterkundig Congres te Brussel. Het eerste deel, bewerkt door M. de Vries en L.A. te Winkel verscheen in 1882. Multatuli had bezwaar tegen de term Nederlands; z.i. diende men Nederduits te zeggen. |
|
Ypsilanti, Alexander -: Russisch generaal, strijder voor de Griekse vrijheid (1792-1828), trachtte 1821 in Moldavië opstand tegen Turkije te verwekken, moest echter de wijk naar Oostenrijk nemen. |
|
zeeuw: een Zeeuwse rijksdaalder, oude munt, f. 2.60. |
Zeven Wijzen: in het oude Griekenland zeven heersers en staatslieden der 7de en 6de eeuw v. Chr., wier levenswijsheid in korte spreuken geformuleerd was. Volgens Plato waren het: Kleoboelos, Periandros, Pittakos, Bias, Thales, Cheilon en Solon. |
Zoroaster (Gr.): Zarathuschtra (Perz.), profeet (± 600 v. Chr.) van de naar hem genoemde oud-Perzische godsdienst, waarin Ormuzd als god van het licht zegeviert over Ahriman als god van de duisternis. |
|
|