Volledige werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
(1953)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 627]
| |
hoorde mompelen: ‘nou, voor twee-gulden-tien levert ze-n-'t hele nest dat ze thuis heeft’ waarmee waarschynlyk de ons reeds enigszins bekende ‘wurmen’ bedoeld werden. Deze taxatie kwam ons weldoenertje liefdeloos en onhoffelyk voor. Opgewekt tot verzet tegen de ‘massa’ die natuurlyk met luid gelach den uitval toejuichte, wilde hy... zou hy... och, 't kwam er niet toe. Pater Jansen stond in den stuurstoel te wenken, de schipper nam zyn plaats by 't roer in, de knecht maakte het touw los waaraan de schuit had vastgelegen, en z'n ‘aan boord, wie mee mot!’ maakte aan de vertoning 'n eind. Onder luid spotgejuich van de menigte op den wallekant, gleed de schuit heen. De waardin had heel fatsoenlyk plaats genomen in de roef, misschien wel om den edelmoedigen jongeheer in 't oog te houden, schoon men ook zonder deze strategische byzonderheid erkennen moet dat haar middelen zo'n gedistingeerdheid wel veroorloofden. 't Scheen haar alweer niet erg te hinderen dat de personen die ze in dat hokje vond, ruimer plaats voor haar maakten dan stipt gezegd nodig was. Elk ander zou zich beledigd getoond hebben over de verregaande inschikkelykheid waarmee ze ontvangen werd. Maar zy? Onze twee helden hoorden haar by 't binnentreden zeggen: ‘ook goed! Beter zó, dan allemaal op 'n hoop, lieve mensen! Wie zweten wil, kan z'n gang gaan, maar ik houd van de ruimte. Wel ja, nietwaar?’ Dit vraagje werd gericht tot den état major die in den stuurstoel zat, en ik zou 't overgeslagen hebben als 't me niet te pas kwam om 'n opmerking te maken over den oorsprong van de Vrymetselary. Van: vrymetselary liever, zonder lidwoord. Ik vind het wel zonderling dat men nog altyd daarnaar zoekt, alsof 'n aanleiding die zich dagelyks aan onze ogen vertoont, en die zo lang bestaan heeft als er mensen op de aarde wonen, eenmaal in nauwkeurig bepaalbare omtrekken 'n historische gebeurtenis zou geweest zyn. Elke Nyl moet, volgens zeker soort van volksvoorgangers, z'n byzondere bronnen hebben die men met de vinger op de kaart kan aanwyzen, en uit valse schaamte voor den leerling die er naar vraagt, wil men maar niet erkennen dat die bronnen heel eenvoudig in de wolken liggen. Waarom zou een der talloze waarneembare spruitjes die 't hunne bydragen om zo'n rivier te maken tot wat zy is, meer dan elk ánder beekje, | |
[pagina 628]
| |
meer dan elke ándere vereniging van doorgesypelde druppels, den naam van eigenlyke bron verdienen? Zo bestaan er veel vraagstukken welker oorzaak van bestaan... 'n vraagstuk behoorde te zyn, of niet eens 'n vraagstuk. We kunnen de ogen niet opslaan zonder Wording waar te nemen, en toch blyft men nog overal dromen van 'n Schepping. 't Lijkt wel of zekere natuur- en geschiedfilosofen hun beroep leerden op 'n registratiekantoor, en vandaar de mening meebrachten vóór alles geroepen te zyn de wereld-akten van 'n vasten datum te voorzien. Het boekdrukken, 'n hoogstbelangryk vak zeker, maar slechts in zeer letterlyken zin van 't woord: 'n Kunst, het ‘stichten’ van steden, de volksverhuizingen... Hola, we zyn er! En 'n behoorlyke date certaine hebben wy ook. Wel zeker, de lieftallige herderin was aan 't volksverhuizen met haar twee veroverde schapen, en men schreef: haarlemmer kermis, den zoveelsten dag. Ziedaar registratie! Och, ik moet wel correct te werk gaan. Vanwaar anders dan uit 'n deugdelyk vastgestelden kermistyd zou ik den orgelman bekomen, die straks langs de vaart over den weg moet sukkelen om op 't juiste ogenblik onze Maddam te hulp te komen in haar natuurvrymetselary? Er is veel talent nodig om dit uit te leggen aan lezers die 't niet zonder uitlegging verstaan. Vooreerst gelieve men te begrypen dat er op den gansen weg, althans zover 't oog van onze reizigers reikte, geen orgelman te zien was. Niets natuurlyker. De man was met de zynen - waaronder z'n gewichtig instrument - 'n vol uur voor 't afvaren der schuit van Amsterdam vertrokken, en 't spreekt dus vanzelf dat men hem nog niet had ingehaald. Zonder loggen of zonschieten kan nu de lezer vry precies berekenen hoeveel geografische zoetwater-ellen door ons vaartuig waren afgelegd, toen de edele vrouw die betuigd had van ruimte te houden, aan 't stuurstoelpersoneel vroeg: of 't nietwaar was? Strikt genomen hadden Jansen, Wouter en de schipper 't recht gehad, hierop te antwoorden dat ze 't wel geloven wilden maar niet met zekerheid wisten. Inderdaad, men moet niet alles voor waar aannemen wat er door den eersten den besten gezegd wordt. Die vrouw kon boze redenen gehad hebben om 't publiek in 'n verkeerden waan te brengen omtrent haar opinie over zweten en benauwdheid. Maar, och, ons drie- | |
[pagina 629]
| |
tal dacht zo diep niet na. Jansen was te bedroefd om te spreken, en Wouter te zeer vervuld van... iets dat op 'n avontuur geleek, om zo terstond te kiezen tussen twyfel, geloof en ontkenning. Wat den schipper aangaat, hy hééft geantwoord. Maar, lezer, zolang ik u niet meedeel wát de man zei, is 't voor u alsof-i niet geantwoord had, en ge hebt dus 't recht niet, u voor te stellen dat de schuit 'n haarbreed verder was dan op 't ogenblik toen de belangryke vraag gedaan werd. Hoe kan 't na deze opmerkingen iemand in 't hoofd komen, te menen dat men dien orgelman reeds had ingehaald? Haasten laat ik me zomin als 'n haarlemmer trekschuit zelf. De schipper heeft geantwoord, o ja, maar ik ben aan 't woord over de vrymetselary, en dat gaat vóór. Hoe kan 't anders, daar juist de vraag ‘of 't niet waar was, dat ze van ruimte hield?’ my de opmerkingen in de pen gaf, die nu - misschien niet eens terstond - zullen volgen! Zou ik tuchteloos genoeg wezen my met het antwoord te bemoeien voor ik de vraag heb afgehandeld? Zulke capriolen... |
|