1268.
Heel aardig dat het stuk van den grieksen mens-tekenaar ons in staat stelt de hier behandelde zaak zo in één greep duidelyk te maken. Het schetsje van Theokritus is fraai. De heer Vosmaer deed met z'n uitstekende vertaling 'n verdienstelyk werk. En Staring leverde door z'n ‘navolging’ 'n zotterny.
't Gebeurt me vaak dat ik by 't betogen van 'n stelling, gedurende de bewysvoering vrees begin te voelen dat men de waarheid die ik verdedig, te helder vinden zal voor al de moeite die ik me geef om haar in 't licht te stellen. Het oneerlyke ‘dat wisten wy al lang!’ klinkt me telkens in de oren, en dan zou er van myn kant weer 'n aanwyzing moeten volgen van al de blyken dat ‘men’ minder wys was dan-i après coup blieft voor te geven. Misschien doet ‘men’ dit ook hier. Ik werp hem dus, tot straf voor z'n onhebbelykheid, uitdrukkelyk voor de voeten dat-i sedert 'n paar eeuwen Hooft voor 'n groot schryver houdt: ook en vooral omdat-i zoveel gelykt op iemand die inderdaad 'n groot schryver was. Kan ‘men’ dit ontkennen? Is 't waar, of is 't niet waar, dat ‘men’ meent hem te pryzen door den bynaam van Nederlandse Tacitus? Zo ja, dan is 't ónwaar dat m'n stelling: ‘de aap van 'n groot schryver is géén groot schryver’ aan ‘men’ bekend wezen zou. ‘Men’ heeft het recht m'n stelling af te keuren, maar ‘men’ heeft het recht niet haar voetstoots ‘'n peer uit eigen tuin’ te noemen, d.i. my te bestelen (270) en dergelyke voorbeelden van oneerlykheid zyn er vele.
Dat Hooft in z'n speciaal-vak van aap ver gevorderd was, erken ik volmondig. (731, 1017) Hy had dan ook, om zich daarin te bekwamen, den helen Tacitus van buiten geleerd - z'n voedstermoer ingeslikt, had ik haast gezegd - en deed dus juist wat vermeden zou geworden zyn door iemand die wat betekende. (1181) En hy deed dit niet als 'n artist, toegevend in den speelsen luim van 't ogenblik, maar met de opzettelyke bedoeling om zich voor te doen als iets anders dan zichzelf. Met het doel alzo, zich te maken tot één stelselmatig georganiseerde leugen. En deze stumperige onzedelykheid werd en wordt toegejuicht! Durft men nóg beweren dat m'n yveren tegen nabauwen geen grond heeft?