overreden... was dát de Damon dezer streken? De ryweg was van klinkers, voethoog met aard en stof overdekt... was dát de fluwelen dansvloer van de landjeugd? Aan de bomen ontwaarde hy geen appel, geen peer, geen noot, ja zelfs geen kokos of broodvrucht... was dát de mildheid der gulle buitennatuur? En... en - kom-aan, hy moest zichzelf bekennen dat-i teleurgesteld was - gedurende de reis had geen enkel avontuur de eentonigheid van dien Haarlemmerweg opgevrolykt. Geen rad van den wagen had willen breken, geen rover had zich vertoond... ja toch, even, iets er van. Een bedelaar scheen aanslagen in den zin te hebben, of althans men had zich 'n ogenblik kunnen opdringen dat-i wat anders was dan 'n vreedzame landloper, maar 'n nietig tikje met den zweep was voldoende om ook deze illusie den bodem in te slaan, en Wouter zat weer alleen met z'n soezen en z'n hoededoos. Juist was hy aan 't bepeinzen van de vraag waarom toch iemand die 'n ‘Buiten’ bezitten kon, dat niet liever in Afrika zocht, toen 't rytuig het hek van Groenenhuize binnenreed, en voor de open voorgalery stilstond. Pompile kwam met z'n gewone schichtigheid te voorschyn:
- Dag, Calbb! Dag, Hersilie! Heb je soezen meegebracht? Je weet dat mama er niet buiten kan. Hoe laat ben je afgereden? Stof op den weg, hè? Ja, veel stof. Die weg is heel stoffig, weet je! Dat komt van de droogte. Als 't regenen gaat, zal je zien dat 't minder stoffig wordt. Zo, Pieterse, ben je daar? Kom er maar uit... je mag er uit komen... stap maar op 't wiel. Zyn dát de soezen? Nu, houd ze maar vast tot de meid komt, want... straks komt de meid, nietwaar, Hersilie? En heeft Bonifaz z'n hobbelpaard meegebracht? Zeg: dag, oom! 't Kan in de mangelkamer staan, of in 't tuinhuis... want mama heeft hoofdpyn, weet je, Hersilie, nogal fameus-erge vreselyke hoofdpyn... en zenuwen, weet je? We hebben de Kruckers hier, en vanmiddag komen de Hockers, en de juffrouwen Pleyer komen morgen op 'n maderaatje. ‘Met veel plezier!’ hebben ze laten zeggen, want... papa heeft ze geïnviteerd. En straks gaan we toeren, weet je, met de Kruckers, maar mama blyft thuis - vreselyke hoofdpyn, weet je? - ze zal bataille spelen met de juffrouw. Ze is er mooi kwaad om, de juffrouw meen ik. Dát kan my niet schelen, en Eugène zegt...