gens in 'n verborgen hoek in kasten. 't Zyn vreemde, uitlandse, met zorg en moeite gekweekte bloemen, deftige bloemen, onmogelyke bloemen! Zo behoort het op 'n welgeordende fatsoenlyke Buitenplaats! Als die lui in Indië woonden, zouden ze waringi's omhakken, en boterbloempjes in 't leven martelen met behulp van 'n yskelder. Van de Natuur kennen ze niets dan haar taaiheid in 't doorstaan van verkrachting.
Alles is in alles. Meent men dat er karakter wonen kon in de liefhebbers van geschoren laantjes? Van gebeeldhouwd kreupelbos? Van bonte poppetjes die den nog oningewyden bezoeker doen schrikken of verrast opzien by 't omslaan van 'n hoek? Van den nagemaakten ernst ener hermitage? Van 'n kunstfonteintje - ‘wel tien emmers water, m'nheer!’ - en de daaruit gevoede attrapes... och, hoe geestig.
Maar dit alles geldt hoofdzakelyk van werkelyke Buitenplaatsen, en by voorkeur van de zodanigen die, twee of drie geslachten in 't bezit gebleven van dezelfde familie - wat steeds uitzondering was - zo handig mogelyk werden omgehaspeld in iets als adellyke zate. Het herenhuis moest iets als 'n kasteel voorstellen, niet in bouworde weliswaar, - dit wás nu eenmaal zo niet - maar in betekenis. Er werden tegenover de landbewoners in den omtrek, knutselmaniertjes aangenomen, die ten doel hadden zeker soort van middeleeuwse verhouding in 't leven te roepen, en eigenlyk neerkwamen op 'n komiek mengsel van kruienierstrots, deftigheid en goddienery. Een der meest gebruikte en voor de hand liggende middelen was... weldadigheid onder opzien tot God, en dezen hefboom bracht men - zo goedkoop mogelyk altoos! - in beweging. De arbeidersvrouw die in de kraam lag, kreeg 'n melksoepjen en 'n gebedenboek. 't Jongetje van den tuinman - vaak hovenier, tafellakei, staljongen en boodschaploper, uit één stuk - 't kind van dien factotum had 'n broekjen aan dat door een van de jonge dames zelf gemaakt was, heus! En deze jonge dames...
Och, hoe verdrietig dat de domme boeren niet uit eigen beweging verkozen te zeggen: ‘de freules van 't slot!’ Men kon dit toch niet uitdrukkelyk gelasten.
...die meisjes oefenden zich onder de leiding van mama in 't godvruchtig hartverbryzelen van dezen of genen die den voet