Volledige werken. Deel 7. Ideeën, zesde bundel. Ideeën, zevende bundel. Aleid. Onafgewerkte blaadjes
(1953)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 450]
| |
om den volgenden dag zich te komen verlustigen op Groenenhuize. De jongeheer Pompile verwaardigde zich in hoogsteigen persoon hem deelgenoot te maken van deze genadige beschikking, niet zonder Wilkens 'n wenk te geven dat de tien stuivers welke den betrokkene voor reiskosten moesten worden uitbetaald, zeer gevoeglyk konden geboekt worden op: huishouden. - Nietwaar, Eugène? Zeg jyzelf nu eens of zulke uitgaven de zaken aangaan, wat je noemt de zaken? - Hm! - Juist! Nietwaar? En wat zeg jy, Dieper? - Wel zeker, jongeheer! Ik vind dat zulke uitgaven... want, weet u, 't zyn kleinigheden, nietwaar? - Precies! En daarom zeg ik altyd... maar, kyk, daar komt my iets nog beters in den zin. Zeg, Eugène, weet je-n-ook of Calbb en Hersilie van plan zyn morgen op Groenenhuize te komen? En of ze papa's britschka gevraagd hebben... met huurpaarden, weet je? Want zie je, dan kon Pieterse best meeryden. Weet je wat je doet, Pieterse? Je moet de goedheid hebben even by m'nheer Calbb te gaan, en doe 't compliment van my - van m'nheer Pompile, moet je zeggen - en vragen of m'nheer Calbb... - Calbb is niet thuis, bromde Eugène. - Zo? Wel, Pieterse, dan moet je-n-eens zo goed wezen naar m'nheer Calbb z'n huis te gaan, en... je schelt huis, weet je? En je doet het compliment van my, van m'nheer Pompile, en je zegt - aan de meid, weet je, die je opendoet - dat je morgen buiten mag komen - buiten, op Groenenhuize, moet je maar zeggen - en dat ik vragen laat of mevrouw Calbb en m'nheer Calbb en de jongeheer Bonifaz - want Ludwig-Bonifaz heet het zoontje van m'n zuster, mevrouw Calbb-Kopperlith, weet je? - nu, dan zeg je dat ik vragen laat of de familie van plan is morgen met papa's britschka - met de britschka van m'nheer Kopperlith, moet je zeggen - met huurpaarden... - Hm, bromde Eugène. - Ja, juist... van huurpaarden hoef je niet te spreken. Dat weten ze zelf wel... wat zeg jy, Eugène? Nu dan vraag je-n-of m'nheer Calbb en mevrouw Calbb en de jongeheer Bonifaz naar buiten gaan? En hoe laat? En... of je mee mag ryden? Maar... asjeblieft, moet je zeggen, nietwaar, Eugène? | |
[pagina 451]
| |
- Hm! - Juist! Asjeblieft, zeg je, en je moet vooral het compliment van my doen. Zeg, Eugène, vind jy 't niet wat indiscreet van Calbb, zo altyd met de britschka van papa... Vóór Wouter Eugène's mening over dit diepzinnig vraagstuk te weten kwam, was-i reeds lang op weg naar den huize Calbb. Hy deed z'n boodschap met de voorgeschreven asjebliefts en complimenten, en kreeg ten antwoord dat mevrouw Calbb en m'nheer Calbb en de jongeheer Bonifaz Calbb zo tussen negenen en twaalven de Haarlemmer Poort passeren zouden. ‘Als dus Pieterse mee wou, liet de edele Hersilia door de meid aan Wouter op de vloermat boodschappen, had-i te zorgen op z'n tyd dáár te zyn, en men zou hem 'n plaatsjen inruimen. Maar... lastig was 't wel, want de jongeheer Bonifaz was er op gesteld zich te laten vergezellen van z'n hobbelpaard, en dat nam veel plaats in.’ Wouter had den moed niet, m'nheer Pompile voor te stellen den weg naar Haarlem te voet te maken, al zy 't dan dat de onsmakelyke wys waarop hem passage zou verleend worden, hem zéér deed. En toen hy, tehuis gekomen, bemerkte dat z'n moeder opgetogen was van de eer die in hem de hele familie werd aangedaan, meende hy alweer dat-i zich vergist had in 't beoordelen van den indruk die mevrouw Calbb's plompheid by hem teweegbracht. - Gut, in 'n britschka! Dat 's zeker 'n koets, Trui, 'n staatsiekoets, denk ik! En daarin zal Wouter ryden als 'n banjerheer, den helen weg over van hier af tot Haarlem toe, en dat zal de hele wereld te zien krygen... - Met 'n hobbelpaard, moeder! - Nu ja, met 'n hobbelpaard, maar... wat zou dat? Denk je dat iemand daarvan iets te weten komt? Wat zeg jy, Stoffel? En bovendien, wie loopt er op dien Haarlemmerweg? Geen mens! Geen levende ziel! Geen sterveling! Niemand zal 't merken dat je met 'n hobbelpaard in die... koets zit. Weet je wat ik zou doen in jouw plaats? Ik nam 't tussen m'n knieën... - Gut, moeder! - Wel zeker! En je legt 'n zakdoek op je schoot, dan kraait er geen haan na. Je bent 'n ontevreden jongen. Kyk eens naar al de | |
[pagina 452]
| |
arme kinderen die God danken zouden op hun blote voeten... ja, dat zouden ze, als ze ook zo 'reis naar buiten mochten gaan, naar 'n wezenlyk Buiten. - Drie uur wachten aan de Haarlemmer Poort! - Wel, wat zou dat? Wou je dan dat zo'n heer als m'nheer Calbb zich haasten zou voor jou? En de mevrouw van die m'nheer? En de jongeheer... hoe heet-i? - Bonifaz, moeder. - Zo'n jongeheer kan toch niet, om jou plezier te doen... weet je wat je bent. Wouter? Je bent 'n rechte izegrim. Als je vader 't beleefd had, die zo zuur werkte voor z'n brood... Den volgenden morgen stond Wouter op z'n post. 't Was nog niet volkomen middag, toen de familie Calbb zich vertoonde in de britschka van papa. Er was in dat tentwagentje inderdaad geen plaats over, en Wouter werd uitgenodigd zich te behelpen met de ruimte die door 'n menigte pakken en pakjes was opengelaten in 'n achterbakje. Heel groots was-i niet toen hy bemerkte dat z'n inscheping de aandacht trok van den accynsman aan de poort, en van 't half dozyn straatjongetjes dat uit armoed aan plezier gewoon was geraakt 'n hele gebeurtenis te zien in 't stilhouden van 'n rytuig. Helaas, hy had graag zichzelf tussen de knieën genomen, en... 'n zakdoek er over! Hy haalde adem toen de Haarlemmerweg bereikt was. Zo volstrekt verlaten van mensen, levende zielen en stervelingen, als juffrouw Pieterse beweerd had, was deze weg nu wel niet, maar toch niet zéér veel personen kregen gelegenheid op te merken hoe benepen onze Wouter daar zat tussen al die bagage. Dat was 'n ándere tocht voorwaar, dan de rit te paard waarvan Vrouw Claus... gedroomd had! Hy sloot z'n ogen, en trachtte in 't sukkelig schokken van den wagen, de cadans te vinden van z'n eigen galopperend roverslied: met m'n zwaard... hop, hop, hop... enz. Mevrouw Hersilia Calbb-Kopperlith spaarde hem 't voortzetten van z'n vruchteloze pogingen, door 'n vermaning: - Zeg, Pieterse... of hoe je heet, je zit toch niet op den zak met soezen? En... hou toch die mand wat tegen! 't Ding schommelt zo tegen m'n hoededoos. Wouter deed alweer wat hem gelast was. Mand, hoededoos en soezen kwamen onbeschadigd op Groenenhuize aan. |
|