Wouter zette zich in postuur voor dien luiwagen, en voor dat varken, en voor de meid die er over baasde. Helaas, nog altyd kwam er niemand. Hy had nog niets ‘in den handel’ verricht, nog geen enkele evenredigheid opgelost, geen noemer bruikbaar gemaakt voor 'n heel ristje breuken tegelyk, en toch... hy was vermoeid! De klok sloeg al, of pas, negen. ‘Reeds’ voor iemand die sedert vyf uren worstelde met z'n gedachten. ‘Pas’ negen uur, voor 'n werkmannetje dat zo graag wou uitmunten, en nu al vóór 't aanvangen van den arbeid zich geknakt voelde door uitgeputheid. Wouter onderging hiervan den onbewusten indruk, en werd bitter verdrietig. Beheerst door 't denkbeeld, dat z'n voornaamste werk in rekenen zou bestaan, angstig dat-i niet voldoen zou - 't was niet te veronderstellen dat zulke aanzienlyke mensen zich zouden ophouden met makkelyke ‘sommen’ - legde hy zichzelf 'n tentamen op, en werd weldra zo suf, dat-i zich herhaaldelyk betrapte op: zes maal acht is... drie en 'n kwart, of... niemendal. ‘O God, o God, waar moet het heen, zuchtte hy, met... den handel!’
Elken keer dat een der beelden die 'n rol hadden gespeeld in de laatstverlopen dagen van z'n leven, zich aan zyn verbeelding vertoonde, joeg hy het driftig weg. Niet Laps alleen, noch Goremest, noch de goede Vrouw Claus... hy bloosde, en keek Mercurius aan, die... ook geen kleren aan 't lyf had. Wél... gekleed of niet, hy wou er niet van weten. Hy zat daar niet op dat hoge stoeltjen om aan mythologie te denken, noch aan pudeur, noch aan dat bad by de put! Weg met dat alles: hy moest in den handel! En, wel beschouwd, hy wás er al in. Bevond hy zich niet op 't kantoor van de heren Ouwetyd & Kopperlith? Zoud-i niet straks, dienzelfden dag nog, en binnen 'n kwartier misschien, gereed moeten zyn tot antwoorden op de moeilykste vragen? Op vragen die den groten Strabbe-zelf in verlegenheid konden brengen? Och, waarom had Femke hem niet aangeraden de knapste te worden van de hele wereld? 't Was immers dan in één moeite doorgegaan? Dan zoud-i nu niet angstig behoeven te zyn, en niet beschroomd... noch tegenover Mercurius, noch zelfs voor de vreselyke heren Kopperlith!
Ja, ja, Femke had méér van hem moeten vorderen! Haar eis was kinderachtig. Wat had nu, wel beschouwd, haar advies hem ge-