- Ik mot eerst weten wie je bent, jongeheer.
- Wouter Pieterse.
- Dat kan me niks schelen. Ben jy de jongeheer die van 't paard gevallen is? Dát mot ik weten!
Wouter zag nu in, dat hy om iets van Femke te vernemen, wel genoodzaakt was zich de onderscheiding aan te matigen van 'n nooit geleden ongeluk. En dus:
- Ja, ja, ja... o zeker, zeker! Ik ben van 't paard gevallen, wel... zesmaal!
- Zy wist maar van ééns! Maar... zesmaal, zeg je? Je was dus wel wezenlyk 'n beetje dronken?
- Ja, o ja, ik was dronken... heel erg!
- Zó? vroeg de bes, nog altyd wantrouwend. Je was erg dronken, zeg je? En hoe komt het dan, dat je niet helemaal naakt bent? Want ze zei dat ze je-n-onder de pomp...
- Ik heb me weer aangekleed.
Dit scheen de achterdochtige vrouw niet volstrekt onmogelyk te vinden. Maar opeens:
- En je rooie lappies dan? Waar heb je die gelaten, hè?
Luk-raak antwoordde Wouter dat ‘die dingen’ - hy wist waarachtig niet wat ze bedoelde - in de sloot gevallen waren.
- Kom aan, vleide hy zo vertederend mogelyk, zeg my je boodschap maar! Ik ben heus van 't paard gevallen, en erg dronken geweest! Gut, zo erg! Je hebt er geen begrip van, hoe dronken ik geweest ben! Och, zeg me nu asjeblieft je boodschap!
Ze liet zich bewegen. Heel gelukkig. Hy was waarachtig in staat geweest haar te strelen, maar deze ramp werd hem uitgewonnen want ze begon:
- Ik ben 't Stakkervrouwtje, weet je, en woon achter de planken, by den molen, en Vrouw Claus is eigenlyk 'n nicht van me...
O goden, alweer 'n nicht! Als Wouters liefde eenmaal behoorlyk ‘bekroond’ wordt, wat aan my staat...
Aan my, en aan... háár: Fancy, Femke, of hoe zou ze heten? Causaliteit, misschien?
... nu, ik wil maar zeggen dat-i dan op-eenmaal in 'n zeer grote familie komen zou.
- Ja, 'n nicht, of... 'n tante misschien. Neen, ik ben háár tante. Als ik m'n broer was, kon ik haar oudtante wezen, of... 'r groot-