mand de goedheid had 'n antwoord te leveren op de herhaaldelyk door my gedane vraag: ‘wat er door Thorbecke verricht was, dat hem aanspraak gaf op de algemene verering?’ Ik van myn kant heb op onderscheiden plaatsen aangetoond hoe hy z'n staatsmansplicht verwaarloosde, niet alleen, maar dat hy door 't invoeren van z'n middelmatigheidsregime alle uitzicht op verbetering voor vele jaren heeft afgesneden. Ook hierin alzo lopen m'n persoonlyke grieven en m'n droefheid over het te gronde richten van ons land, in één punt samen.
Maar, nog eens, ik onthoud me nu van bewyzen, en dit gehele Naschriftje zou achterwege gebleven zyn, indien ik niet in de Noot by 980 daarop gewezen had. Dit geschiedde in Mei, in de maand der onthulling, en ik was bezig met colligeren van de zotternyen die me dagelyks onder de ogen kwamen. De lezer kent den grappigen samenloop dien ik in dat nummer 980 beschreef. Welnu, daarvan werd my 'n herhaling geleverd, waaruit de beoefenaar van kansrekening zal kunnen opmaken hoe frequent de ongerymdheden zyn, waaraan men zich wel schuldig maken moet, om in dien Thorbecke iets uitstekends te blyven zien. In 'n standbeeldbejubelend hoofdartikel van 't Nieuws van den Dag - 'n stuk waarin vorm en inhoud zich den voorrang in bespottelykheid betwistten - vond ik o.a. de verzekering dat Thorbecke zeer in 't byzonder ‘de man van de school’ was geweest. Maar in 't byvoegsel van datzelfde blad kwamen op denzelfden datum (18 Mei) de regels voor:
‘De h.h. Moens, Kerdijk en anderen die der natie de ogen openden over den toestand waarin ons lager onderwijs verkeert, hebben feiten en cijfers genoemd, welke ieder weldenkende moesten doen blozen van schaamte over de verwaarlozing van het belangrijkst element van opvoeding.’
Blozen van schaamte? Heel goed! Maar 't jubelen dan? Blozend jubelen? Jubelend blozen? Hoe is 't nu eigenlyk?
Wel goedig van de lieve natuur der dingen, dat ze van tyd tot tyd de correctie van epidemische verdwazing op zich neemt door 'n ongerymdheid te doen uitlopen op tastbare zotterny. Toch zou ik dezen aardigen tegenhanger van 't gelyksoortig toeval-sarkasme dat ik in 980 beschreef, nu niet aangeroerd hebben, indien ik niet by dat nummer naar dit Naschriftje verwezen had.