1031.
De Natie kent my niet, zegt de heer Post?
Ze schynt het toch de moeite waard te vinden, my door haar woordvoerders te doen lasteren.
Die woordvoerders zyn alweer niet de Natie, hoor ik zeggen. Goed. Maar wie of wat is dán de Natie? Of bestaat er geen Natie?
Onze verzenmakers en gelegenheids-enthousiasten spreken ánders. Zy toch weten die zo moeilyk te vinden Natie wel op te smukken met al de deugden die den volmaaktst-gedachten hemel vervelend kunnen maken. Ik heb altyd gehoord dat de Natie was: weldadig, rechtvaardig, eerlyk, dapper, vlytig, edelmoedig, enz.
Hoe toch heeft ze 't aangelegd, om al die volkomenheden te openbaren, als 't zo vreselyk moeilyk is na te sporen wie haar dan toch eigenlyk vertegenwoordigt?
En is de boekhouding zuiver, wanneer men wel 't in de lucht springen van 'n held inneemt als bate van eer, maar terstond alle solidariteit van de hand wyst, zodra er scha zou te boeken vallen van tegenovergestelde schande? Op zo'n manier kan de ellendigste horde Vuurlanders al heel gemakkelyk aan 'n voordelig saldo van nationale voortreffelykheid geraken. De eisen der waarheid luiden anders!
Indien 't niet de Natie is, die my miskent, lastert en martelt, dan heeft ook niet de Natie ‘haar bodem ontwoekerd aan de baren’. Dan heeft ook zy niet ‘het Spaans geweld getemd in 'n worstelstryd van tachtig jaren lang’. Dan heeft ook niet de Natie ‘den trotsen Engelsman vernederd, en den Oceaan ontboeid’. Dan heeft ook zy niet...
Genoeg, nietwaar?
De voorbeelden van Nederlandse voortreffelykhedens liggen voor 't grypen. Het mistasten zou moeilyk vallen aan den onhandigsten blindeman. Waarom dan my hard gevallen over 't gebruik van dat bepalend lidwoord?
Ik vertrouw dat de heer Post my de wetenschappelyke consciëntie toekent - in dit geval: in hoedanigheid van auteur - die ik even aanroerde in m'n Specialiteiten (Deel V, blz. 529-530). Alweer te veel vertrouwd, naar ik wel veronderstellen moet uit het toepassen op my, van de vertelling over 't incorrect gebruik