vuur aan, zette een pot met water daarop, wikkelde z'n ryst in nipa-bladen, en legde 't pakjen op den pot, om het te laten gaar stomen. Intussen zocht-i ergens in den omtrek 'n put of pentjoeran waarbyd-i zich baden kon.
Terugkerend vond-i een paar luitenants in de hut. De een lag op de balé-balé. Hy had van de door Scholten uitgetrokken en daarop neergelegde bovenkleren 'n bundeltje gemaakt, en gebruikte dat als hoofdkussen.
De ander zat op z'n hurken by den pot met ryst.
Het vertrekje werd zeer onregelmatig verlicht door de spaanders die de indringer op 't vuur wierp. Toch bemerkte onze pastoor terstond, dat men zich had meester gemaakt van z'n keuken. Niet even spoedig ontwaarde hy dat ook z'n rustplaats ingenomen was. Dit bleek hem eerst, toen hy half op den tast de balé-balé naderde. Uit enige woorden die z'n ongeroepen gasten met elkaar wisselden, bleek hem dat hy met 'n paar halfbeschonkenen te doen had. Na enige vergeefse pogingen om z'n oorlogs-huisrecht te doen gelden, gaf hy dit op, en zette zich op 'n blok hout by z'n vuurtje.
- Waar kyk jy na? vraagde hem de kok.
- Naar m'n ryst, met je welnemen, antwoordde Scholten.
- Dat is jouw ryst niet, snauwde de ander met 'n paar scheldwoorden.
- Ja, dat is wel myn ryst. Maar ik heb er niet tegen dat jelui mee-eet.
- Ben je mooi be...
Deze vraag liep uit in drie zonderlinge byvoeglyke naamwoorden, die de strekking schenen te hebben naar den welstand der lichamelyke, zedelyke en verstandelyke vermogens van onzen pastoor te informeren.
- Kom aan, wees niet lastig. Je kunt mee-eten met je tweeën, zeg ik je, maar 't is myn ryst. En jy ook, vrindje, daar op de balé-balé, straks wil ik daar liggen. Ik had me daar kwartier gemaakt, weet je!
- Nou, dat kan je begrypen, jou... enz. zwartrok!
De zeer eigenaardige hoedanigheid van dit tot persoon verheven kledingstuk, was in dezen uitroep nader toegelicht door zekere in den hier bedoelden kring niet ongebruikelyke vergelyking met 'n elektrisch natuurverschynsel.