990.
Anderen gaan wél zo ver. Of liever, ze blyven zo ver achter. 't Is waarlyk om moedeloos te worden, als ik horen moet dat er door sommigen waarde wordt gehecht aan dat vers van Albert! En ik waarschuwde nog-al door uitdrukkelyk te verklaren dat de eenvoudig-verstandige Hansje geen blyken geeft van goedkeuring, zy die kort daarop, juist als tegenstelling met zulk rymelend gewawel, bewys geeft wél - en dus beter! - te weten wat poëzie is! Bovendien, ook als staal van verzenmakery, staat Alberts werk niet boven 't alledaagse. Om in dat ambacht iets uitstekends te leveren, zou ik me daarop 'n week of zes moeten toeleggen, waartoe ik m'n tyd en denkvermogen te kostbaar acht. Wat ik nu-en-dan op dat terrein voortbreng (56) is juist even goed genoeg om te doen in 't oog vallen, dat ook het door oefening bereikte iets betere, niet de minste waarde heeft. Mannen moesten zulke kinderachtigheden overlaten aan Woutertje Pieterse, en aan de juffrouwen Laps ‘die 'n oom jarig hebben’. Zes weken, zei ik? Wel, om 't tot de handigheid van Ten Kate te brengen, zou ik misschien wel drie maanden nodig hebben. Ieder die myn arbeid aandachtig leest, zal inzien dat het jammer wezen zou zoveel tyd weg te werpen aan laf kinderspel.
Zal men dan nooit leren wat Poëzie is?