966.
Het zal koren op den Schager molen zyn, als ik hier erken niet te weten hoe St Eloy in 't hollands heet. Aloïsius - van Gonzaga dan - is 't niet. Deze muntte niet zo zeer in 't hoefsmeden uit, als in 'n ander ambacht, waarvan de beoefening sommigen allermoeilykst schynt, in kuisheid. De brave jongen beloofde op z'n negende jaar aan God, dat-i, dat-i... nu ja, dat hy op dit chapiter altyd negen jaar oud blyven zou. En in dien ouderdom is-i dan ook op vier-en-twintigjarigen leeftyd gestorven. Deze verdienste komt me vies voor.
Of onze Eloy uit het vorig nummer kuis was, weet ik niet. Maar wel dat-i paarden besloeg, en zich op de flinke uitoefening van dat beroep zo groots toonde, zo groots... dat Jezus er by te pas moest komen. Men wete namelyk, dat Eloy, op die hovaardy na, volmaakt was. De man vloekte niet, rookte niet, at maar zesmaal in de week vlees... kortom, hy was gereed voor de heiligheid, op dien hoogmoed na. Dit verdroot Jezus, en daarom gaf hy zich de moeite den smid een bezoek te brengen, en wel te paard. Hy verzocht hem, het beest te slaan. ‘Maar... versta je je vak wel?’ vroeg Jezus.
- Perfekt! antwoordde de man.
Misschien voegde hy er nog een-en-ander by, dat van z'n hoogmoed getuigde. Althans Jezus wist aanleiding te vinden hem te berispen, en te verwyten dat-i maar 'n stumperd was in z'n métier, die van den eersten den besten reiziger wat leren kon. En, als bewys, sneed hy 't paard de poten af, besloeg ze op z'n gemak binnenshuis - 't beest lag buiten geduldig te wachten - en zette die daarop zo handig weer aan, dat onze Eloy er van verbaasd stond, en z'n hoogmoed den dienst opzei. Van dat ogenblik af was hy volmaakt, en hy werd 'n heilig man.
Er is iets naiefs in zulke vertellingen. De protestantse Jezus geeft zich zoveel moeite niet, om iemand heilig te maken.
En Jezus deed nog moeilyker dingen. Hy voer ten hemel. Na z'n vele voorgangers in alle mythologieën was deze kunst wel