Volledige werken. Deel 6. Ideeën, vierde bundel. Ideeën, vyfde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 117]
| |
weet dat er nooit iemand ten hemel voer. Dat 'n God geen kinderen heeft, en dus geen ‘Zoon’. Dat 'n dode niet opstaat. Dat water niet op commando in wyn verandert. (435) Dat men met 'n paar vissen en broden geen grote menigte volks verzadigen kan, en daarna nog meer victualie overhouden, dan er vóór den maaltyd aanwezig was. En eindelyk: dat wonderen hoogstens zouden doen denken aan goochelary, doch in geen geval iets te maken kunnen hebben, noch met zaligheid, noch met onsterfelykheid van den geest, noch met zedeleer, noch met levensrichting. Dit alles weten de moderne priesters zo goed als wy. Evenals gy en ik minachten zy de sprookjes, der Katholieken niet alleen, maar ook van de orthodoxe protestanten, die de oude sprookjes hebben gezift, om de meest ongerymde des te zorgvuldiger te kunnen blyven aanhangen. Maar de ‘modernen’ - nog eens, zy die evenals gy en ik al die zotte vertellingen in een hoek wierpen - blyven over die vertellingen preken en bidden, precies alsof ze er wel aan geloofden. Kunt gy met uw nuchter Vlaams verstand hieruit wysworden? Ik hoop neen. Zie, op den zoveelsten Maart of April is Jezus volstrekt niet opgestaan uit den dode. Dit negatief leerstuk hebt gy met de modernen gemeen. Vit nu niet met de overbodige tegenwerping, dat er meer dagen in 't jaar zyn, waarop iemand niet opstond uit den dode. Dit is wel enigszins waar, maar doet hier niet ter zake. Het niet-opstaan van Jezus is nu eenmaal voorgevallen in Maart of April. Op zo'n dag doet gy uw arbeid - maak in godsnaam geen verzen, en vergeef my m'n jamben van Vorstenschool - of ge gaat wandelen met uw vrouw, of wat ge wilt. Zeer zeker komt het u niet in den zin, uw vrienden by elkaar te roepen, en hun te vertellen dat Jezus niet is opgestaan. Dit nu doen de modernen wel, en hierin ligt het grote verschil. Evenals gy die opstanding loochenend, preken zy over die opstanding, alsof ze er wél aan geloofden. Niet hierom echter zyn ze te veroordelen. De smaak is vry. Maar... ze laten zich voor dat preken betalen - in geld, invloed en fatsoen - precies als de anderen die wél zonderlinge dingen te vertellen hebben. Is dit behoorlyk? Sommigen zullen misschien hiertegen aanvoeren, dat 'n mo- | |
[pagina 118]
| |
derne z'n eerlykheid redden kan, door te preken over de negativiteit van 't wonder. Maar eilieve, zulke negatieve gedenkdagen zyn er driehonderd-vyf-en-zestig in 't jaar! Zolang de wereld staat, is er geen sekonde verlopen, waarin niet het een-of-ander wonder zich bezig hield met achterwege-blyven. ‘Mis, roept 'n ander, ze bepreken 't wonder niet, en evenmin 't niet-wonder, 't is hun om de zuivere moraal te doen, om de Moraal, zie je?’ Inderdaad? Ziehier dan de schets van 'n moderne preek: ‘Broeders in den Here! Daar Jezus niet is opgestaan - iets dat u door de lieden van myn gild, sedert byna tweeduizend jaar op de mouw werd gespeld - nodig ik u uit, niet te stelen. En laat ons nu tezamen zingen...’ den zoveelsten psalm. My wel! Maar ik begryp zomin 't verband van moraal met niet-gebeurde wonderen, als met wél geloofde vreemdigheid. Deze botheid is waarschynlyk iets zeer immoreels. Ik zal me daarin moeten schikken, tot my 't bewys geleverd wordt, dat het geknoei van die modernen iets anders is dan schelmery. Moraal en godsdienst staan byna lynrecht tegen elkander over, maar dit ‘byna’ vervalt, zodra die Godsdienst ‘gezuiverd’ wordt, d.i. als men 't narcotisch mengsel door sublimeren tot den hoogstmogelyken graad van verderfelyke sterkte opvoert. Wat zoudt ge zeggen van den apteker die z'n potje digitaline merkte met sacch. cul.? Of, arglistiger nog, met 'n voor ieder begrypelyk, allen aanlokkend: dit is nu de hele lekkere, onschadelyke, gezondheid-bevorderende, wetenschappelyk geraffineerde broodsuiker? Die geraffineerdheid is zo gek niet. Maar de wetenschap? Geloof me, beste oprechte liberale Vlaming, men kan de religie der modernen honderdvoud aanlengen met de onschuldigste bestanddelen, voor ze in moordkracht hoeft te wyken voor 't Jezuïtisme. Gy, vrienden der Mensheid in België, gy voorstanders van vooruitgang, ge beklaagt u over de Katholieken? 't Zyn engelen. Over de Ultramontanen? 't Zyn aartsengelen. Doe me 't genoegen, den eersten priester dien ge ontmoet, namens my te omhelzen. En wilt ge daarna leren uit den grond van uw hart: leve Veuillot! te roepen, kom dan in Holland, en blyf er een jaar. Daar zullen de modernen u doen inzien dat die man vergelykenderwyze 'n kraamkind van onschuld is. Ik laat | |
[pagina 119]
| |
aant.
|
|