‘In mijn arremoede moet ik aan Uwe Exelentie met mijn ongelukkige vrouw en drie kindere mede deele in de meeste eerbied en onderdanig hijt, dat ik met mijn gezin vroeger hep gewerk op Tantjoong Priok, waar ik met vrouw en kindere van de koors er van langs hep gekrege waarom ik met mijn gezin door de insenjeur op de dijk ben gezet, dat is een gladdakers streek.
Ik deel aan uwe Exelentie meede dat een inlander in kampong Keboon Troek Mohamad Halil, waarvan het briefje van zijn naam hierbij is aan uwe Exelentie met groote eerbied.
Ik hep van persoone geweete, dat de betrekking van gouvernemens beul is ope en ik deel uwe Exelentie met nederighijt meede dat ik met mijn arremoedig gezin waarvan een Hollandse vrouw Katarinaa die zijn eigen afsloof van de morrege tot in de nacht, de braave inlander Mohamad Halil die twee deure van mijn afwoond borg is voor mijn gezin voor rijst en branthoud en zoute vissen waardoor wij alle het leeve wille behoude.
Ik vraag om die reedene aan Uwe Exelentie met neederige onderdanighijt om de betrekking van gouvernemens beul met een halve gulden per dag en ook de buite kansies van weege de ophangerij van gestrafte persoone voor de galg, waarmeede ik ook aan Uwe Exelentie met diepe onderdanighijt mededeelt, dat ik smit en timmerman ben en reperasies aan de galg kan in order maake voor een klijnighijt.
Met diepe onderdanighijt en groote eerbied is mijn naam...’
Jammer dat het A(lgemeen) D(agblad) dien naam onttrekt aan onze hulde. Maar 't blyft ons vrystaan 's mans koloniaal-politieke richting te vereren. Hy is Vry-arbeider en alzo voorstander van onbeperkt immigratierecht. Ik verneem dat die goeie Mohammad Halil al druk bezig is met beschaafd worden.
(1882)