| |
| |
| |
Alphabetische lijst van verklaringen
De aanduidingen (I), (II) etc. verwijzen naar uitvoerige omschrijvingen in een der voorgaande delen.
abolitie: het opgeven van het recht tot strafvervolging. |
acte van Seclusie: acte van uitsluiting (van de Prins van Oranje van alle ambten), voorwaarde van Cromwell aan De Witt, bij de vrede van 1654. |
Aerssen: geslacht van Nederlandse diplomaten, waarvan o.a. bekendheid verwierven:
Cornelis (1545-1627), o.a. als griffier der Staten-Generaal, een ambt dat hij van 1584 tot 1623 bekleedde; |
François (1572-1641), zoon van de vorige, van 1598 af agent, later gezant te Parijs, tegenstander van Oldenbarnevelt; groot onderhandelaar; door aankoop Heer van Sommelsdijk; |
Cornelis (1600-1662), zoon van de vorige, gold als de rijkste inwoner van Holland, vriend van Willem II. |
|
Agamemnon: koning van Mycene, aanvoerder der Grieken in de Trojaanse Oorlog, vermoord op aanstoken van zijn gemalin Clytemnestra. |
a governo: tot richtsnoer, ter inlichting. |
à jeun (Fr.): nuchter. |
ajo te, Aeacide, Romanos posse vincere (Lat.): orakelspreuk, die zowel kan betekenen: ‘ik verklaar dat gij, Aeacides, de Romeinen kunt overwinnen’, als ook: ‘ik verklaar dat u, Aeacides, de Romeinen kunnen overwinnen’. Cicero, Div. II, 50. |
Alberdingk Thijm, Josephus Albertus -: R.K. letterkundige (1820-1889). Vondelkenner. Toneelrecensent. |
Alting, Mr Willem Arnold -: Nederlands staatsman (1724-1800), die van 1780 tot 1796 Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië was. |
amor ac deliciae generis humani (Lat.): de liefde en de lust der mensheid; nl. Titus. Suetonius: Vita Titi I. |
Amorie van der Hoeven, Martinus des -: Nederlands rechtsgeleerde (1824-1868), hoogleraar te Amsterdam, bekend om zijn
|
| |
| |
welsprekendheid; in zijn voordrachten en geschriften gaf hij blijk van een orthodox-mystieke richting. Broer van Multatuli's jeugdvriend Abraham des Amorie van der Hoeven. |
anch' io sono pittore! (Ital.): ook ik ben schilder! Uitroep, toegeschreven aan Coreggio (1494-1534), en door hem gebruikt bij het zien van een meesterwerk van Rafaël. |
Anderson, Marie -: schrijfster van romans en brochures (1842-1912), behoorde tot de kring van Multatuli in Den Haag na 1862. |
Andrieux, François Guillaume Jean Stanislaus -: Frans letterkundige (1759-1833). (III) |
Apelles: Grieks schilder (gestorven omstr. 300 v. Chr.), een tijdlang hofschilder van Alexander de Grote. |
apophthegme (Gr.): spreuk, kort en geestig gezegde, aphorisme. |
Archimedes: Grieks wis- en natuurkundige (287-212 v. Chr.). |
Archives de la Maison d'Orange: belangrijke documentenuitgave, door Mr G. Groen van Prinsterer (1801-1876) in 1835 begonnen. |
archonten: de negen opperbestuurders van het oude Athene. |
arma virumque cano (Lat.): ik bezing de held en zijn wapenbedrijf. Aanvang van de ‘Aeneis’ van Vergilius. |
Arminius, Jacobus -: Nederlands theoloog (1560-1609), hoogleraar te Leiden, voorganger van de Arminianen (later genoemd Remonstranten) die de voorbeschikking verwierpen. |
Arsaciden: koningen van het Parthisch Rijk, gegrondvest door Arsaces I (256 v. Chr.). De laatste koning, Artabanos IV, werd in 226 n. Chr. door Artaxerxes van Perzië ten val gebracht. |
Astyages: laatste koning van Medië, door Cyrus ten val gebracht (± 550 v. Chr.). |
à tant par heure (Fr.): tegen zoveel per uur. |
Athalia: koningin van Juda (9de eeuw v. Chr.), bekend om haar misdaden. Zij roeide haar gehele geslacht uit, op haar kleinzoon Joas na, die door een priester verborgen werd. |
atonie: lichaamszwakte, tengevolge van spierverslapping. |
audi et alteram partem (Lat.): hoor ook de andere partij. |
augur (Lat.): vogelwichelaar, waarzegger uit de vogelvlucht. |
avatara: vleeswording, belichaming. (II) |
| |
| |
Bayard: Pierre du Terrail (1476-1524), Heer van Bayard. Frans legeraanvoerder, genaamd ‘de ridder zonder vrees of blaam’. |
Bayle, Pierre -: Frans criticus (1647-1706), volgeling van Descartes (1596-1650). Hij was leraar aan de Latijnse school te Rotterdam, en oefende door zijn Dictionnaire historique et critique grote invloed uit. |
Beiling, Albrecht: Allairt Beylinc, Kabeljauws krijgsoverste, die in 1425 het kasteel van Schoonhoven aan de Hoeksen moest overgeven en een jaar later, op last van Gerard van Poelgeest, levend zou zijn begraven. |
Bellamy, Jacobus -: eerst bakkersknecht te Vlissingen, later student in de godgeleerdheid te Utrecht (1757-1786), dichter o.a. van Roosje. Hij was een vurig patriot, ook in zijn poëzie. Schuilnaam: Zelandus. |
Belsazar: laatste koning der Chaldeeën (± 550 v. Chr.). Bij een feestmaaltijd liet hij het uit Jeruzalems tempel geroofde gouden en zilveren vaatwerk gebruiken. Op dat moment werden door onbekende hand de woorden: ‘mene mene, tekel, upharsin’ op de muur geschreven (populair: gewogen maar te licht bevonden). In dezelfde nacht werd Belsazar vermoord. Babylon ging te gronde. (Daniël v: 1-30). |
betjoenen: Frisisme voor beheksen, verleiden. |
Betz, Gerardus Henri -: Nederlands politicus (1816-1868), tussen 1862 en 1865 minister van Financiën. |
Beuningen, Coenraad van -: Nederlands staatsman (1622-1693). In 1652 gezant naar Zweden. Pensionaris van Amsterdam. Gezant te Parijs. Burgemeester van Amsterdam. Gezant in Engeland. Stierf krankzinnig. |
Beust, Friedrich Ferdinand graaf von -: Staatsman (1809-1886). Sedert October 1866 in Oostenrijkse dienst als Minister van Buitenlandse Zaken, werd in 1867 Ministerpresident, kort daarna Rijkskanselier en in 1868 Graaf. Later gezant in Londen, in 1878-1882 te Parijs. |
Bias: Grieks wijsgeer (ong. 470 v. Chr.). (II) |
Bismarck, Otto von - Schönhausen: Duits politicus (1815-1898); sedert 1862 Minister van Pruisen, stichter van het Duitse keizerrijk onder Pruisische leiding, 1871. |
bitjara kosong (Indon.): beuzelpraat, zinloos gebabbel. |
| |
| |
Blair, Hugh -: Schots geleerde (1718-1800), oorspronkelijk predikant; later te Edinburgh hoogleraar in welsprekendheid en letterkunde. |
Boileau, Nicolas Despréaux -: Frans dichter (1636-1711). Door zijn ‘Art poétique’ de wetgever van de Franse, klassieke dichtkunst. |
Borger, Elias Annes -: Nederlands theoloog en dichter (1784-1820), professor in de godgeleerdheid te Leiden, vnl. bekend gebleven door zijn gedicht ‘Aan den Rijn’. |
Bosscha, Prof. Dr Johannes -: Nederlands geleerde en politicus 1797-1874). Hoogleraar in geschiedenis en letteren. Lid van de Tweede Kamer. Minister van Hervormde Eredienst. |
Bourdaloue, Louis -: Frans Jezuiet (1632-1704), bekend kanselredenaar. |
Brutus, Marcus Junius -: nam deel aan samenzwering tegen Caesar (44 v. Chr.), pleegde in 42 v. Chr. zelfmoord. |
|
Cacus: mythologische figuur, gewelddadig en listig vechter, tegenstander van Herculus. |
Cagliostro, Alexander Graaf -: eig. Giuseppe Balsamo (1743-1795), avonturier (III). |
cancan (Fr.): woeste dans. |
captatio benevolentiae (Lat.): poging om de lezer of hoorder gunstig voor zich te stemmen; stille bede om een toegevend gehoor of een gunstige beoordeling. |
Carlos, Don -: treurspel in verzen over de Spaanse koning Philips II en zijn zoon, door de Duitse dichter Johann Christoph Friedrich von Schiller (1759-1805). |
Cartouche (eig. Bourguignon): hoofd van een dievenbende; werd levend geradbraakt (1693-1721). |
caryatide: vrouwenfiguur als schoorzuil of pilaster. |
Cassagnac, Bernard Adolphe Granier de -: Frans journalist (1806-1880), medewerker aan Journal des Débats. |
cataclysme (Fr.): hevige beroering, grote ramp, die een verandering van het aardoppervlak ten gevolge heeft; gehele omkeer. |
cavalière (Fr.): ongegeneerd, onhebbelijk, al te vrij. |
cedant arma togae (Lat.): laat de wapenen wijken voor de vrede: citaat uit Cicero's werk ‘De Officiis’ I, 77. |
| |
| |
ce qui ne vaut pas la peine d'être dit, on le chante (Fr.): wat de moeite niet waard is gezegd te worden, zingt men. |
Champollion, Jean François -: Frans geleerde (1790-1832), grondlegger van de Egyptologie. |
Changarnier, Nicolas Anne Théodule -: Frans generaal en politicus (1793-1877). |
chassepot-geweer: het, in 1866 in Frankrijk ingevoerde, getrokken achterladingsgeweer; uitgevonden door Antoine Chassepot (1833-1905). |
Circumfluus umor |
Ultima possedit, solidumque coercuit orbem (Lat.):
Ovidius, Metamorphosen I: 30-31. Het rondom-stromende water nam de uiterste randen in bezit en omsloot de aardschijf zodat deze aaneen bleef. |
Clausewitz, Karl von -: Pruisisch generaal en bekend strateeg (1780-1831). |
Cleerens, Johannes Baptiste -: Nederlands-Indisch militair (1785-1850), afkomstig uit Antwerpen. Vertrok in 1817 naar Indië. Nam als kolonel deel aan de Java-oorlog. In 1836 generaal ter W.-kust van Sumatra; in 1846 Gouverneur der Molukken. |
Cobden, Richard -: Engels staathuishoudkundige (1804-1865), voorstander van vrije arbeid, leider van de beweging tegen de graanrechten (anti-corn-law-league). |
Coen, Jan Pieterszoon -: Nederlands staatsman (1587-1629), vestigde als Gouverneur-Generaal van Indië (1619-1623 en 1627-1629) het Nederlandse gezag aldaar. |
comme deux larrons en foire (Fr.): als dief en diefjesmaat. |
compelle intrare (Lat.): dwingt hen om in te gaan. |
compérage (Fr.): peetschap; verstandhouding tussen twee personen, knoeierij. |
continentaal stelsel: bij decreet van Berlijn (21 November 1806) verbood Napoleon de invoer van alle Engelse waren. Een snelle verarming van de handelaars en een enorme vermeerdering van de smokkelarij waren de gevolgen ervan op het Continent, terwijl het doel om de Engelse handel dodelijk te treffen, niet werd bereikt. |
Cooper, James Fenimore -: Amerikaans romanschrijver (1798-1851), vooral bekend door: ‘De laatste der Mohikanen’ (1826). |
| |
| |
Copernicus, Nicolaus -: grondlegger van de moderne sterrenkunde (1473-1543), schrijver van ‘De revolutionibus orbium caelestium’, waarin hij aantoonde dat de aarde niet het centrum van het heelal is. |
coram populo (Lat.): in het openbaar; in het bijzijn van iedereen. |
coup de jarnac (Fr.): verraderlijke steek. |
credo quia absurdum (Lat.): ik geloof, omdat het ongerijmd, in strijd met de rede is; uitspraak van Tertullianus, christelijk apologeet (± 200) in: De carne Christi, V. |
croustilleus (Fr.): korsterig; ook: onbehoorlijk. |
Cuvier, Georges baron -: Frans dier- en ontleedkundige (1769-1832). |
Cyropaedie: titel van een geschrift van de Griekse historicus en legeraanvoerder Xenophon. |
Cyrus de Jonge: zoon van Dareios Ochos, kwam als stadhouder van Klein-Azië in opstand tegen zijn broer Artaxerxes Mnemon, werd bij Cunaxa overwonnen. Zijn lotgevallen zijn opgetekend door de Griekse historicus Xenophon in zijn Anabasis, boek I. |
Cyrus de Oude: stichter en koning van Perzië (559-529 v. Chr.), veroverde Medië, Lydië, en Babylonië. |
|
de auditu (Lat.): op het gehoor af. |
Defoe, Daniel -: Engels auteur (1661-1731), beroemd gebleven als schrijver van het avontuurlijke, didactisch bedoelde boek: ‘Robinson Crusoë’ (1719). |
delenda, deleta (Lat.): (Carthago) moest vernield worden en werd vernield. |
deliberante senatu, Saguntum periit (Lat.): terwijl de senaat beraadslaagde, ging de stad Saguntum verloren. |
Delphi: plaats in Phocis bij de Parnassus, bekend wegens het beroemde Orakel en de Pythische spelen. |
diabolus fit, non nascitur (Lat.): de duivel wordt gemaakt, niet geboren. |
diatribe: eig. onderhoud met een denkbeeldige tegenstander; bittere, hevige uitval; hekelschrift. |
dii minorum gentium (Lat.): goden van lagere orde; minder belangrijke lieden. |
| |
| |
Dio Cassius: eig. Cassius Dio Coccejanus, (ong. 150-235), Grieks geschiedschrijver; redenaar en staatsman te Rome. |
Diocletianus, Cajus Aurelius Valerianus -: Romeins Keizer (245-313), die de Christenen vervolgde. |
disertie: welbespraaktheid, welsprekendheid. Van Fr. woord disert: welsprekend. |
divide et impera (Lat.): verdeel en heers. |
Djagarnaut-kar: kar van 15 m hoogte en met zestien raderen van elk 2 m doorsnee, waarop het afschrikwekkende godenbeeld der Brahmanen in de stad Jagganath (India) staat. De kar wordt bij het grote wagenfeest in Maart door 4200 bedevaartgangers getrokken, vroeger vaak over de lichamen van de samengestroomde mensenmassa heen. |
Dodona: plaats in de Epirus (Griekenland), met bekend orakel van Zeus. |
domicilium citandi et executandi (Lat.): verblijfplaats voor aanklacht en tenuitvoerlegging. |
Druïden: Keltische priesters, geneesheren, rechters en staatslieden. |
Drusus: Romeins veldheer (38-9 v. Chr.), die de Germanen tot de Elbe voor zich uitdreef. |
Ducrot, Auguste Alexandre -: Frans generaal (1817-1882), streed in de Frans-Duitse oorlog, werd bij Sedan krijgsgevangen gemaakt. |
Du Deffand, Marie de Vichy-Chamrond, Markiezin -: Franse salondame (1697-1780), vriendin van Voltaire, d'Alembert, Montesquieu, Hume, Walpole e.a. |
dum meretrix blanda vivet (Lat.): zo lang de bekoorlijke hoer zal leven. |
Duymaer van Twist, Mr Albertus Jacobus -: Liberaal staatsman (1809-1887). Advocaat te Deventer. Lid van de Tweede Kamer. Gouverneur-Generaal van Ned.-Indië, 1851-1856, en als zodanig verantwoordelijk voor het ontslag van Douwes Dekker als assistent-resident van Lebak. Minister van Staat. Lid van de Eerste Kamer. |
|
écrasant (Fr.): verpletterend, vernietigend. |
emollit mores (Lat.): het verzacht de zeden. Citaat uit Ovidius. |
| |
| |
Esser, Isaac -: geboren te Haarlem, Mei 1818; Indisch ambtenaar, resident van Timor. Na 1864 in Nederland; evangelist en straatprediker. Overleden 11 Oct. 1885. |
Eteocles: zoon van de Thebaanse koning Oedipus en van Iocaste; broeder van Polynices. Nadat zijn vader in ballingschap was gegaan, nam hij met zijn broer, afwisselend, de regering over. Uit de vijandschap, welke daaruit ontstond, kwam de ‘tocht van de zeven tegen Thebe’ voort. Beiden sneuvelden. |
|
Fabius Cunctator: Quintus Fabius Maximus, Romeins veldheer, bijgenaamd de draler, dictator in 217, overwon Hannibal door elke veldslag te ontwijken. |
fabula docet (Lat.): de fabel leert; de moraal der geschiedenis is... |
fata morgana: luchtspiegeling, gezichtsbedrog, waardoor men iets ziet, dat in werkelijkheid niet bestaat. |
Fichte, Johann Gottlieb -: Duits wijsgeer (1762-1814), kentheoretisch en zedelijk idealist, schreef o.a.: ‘Wissenschaftslehre’ (1794) en: ‘Reden an die deutsche Nation’ (1808). |
Fokke Simonsz, Arend -: Nederlands letterkundige (1755-1812), eerst uitgever te Amsterdam, daarna onderwijzer; schrijver en voordrager in boertige trant. Leefde doorgaans in moeilijke omstandigheden. |
framee: werpspies bij de Germanen. |
Frans I: Lotharings vorst (1708-1765), gehuwd met de Oostenrijkse vorstin Maria Theresia; in 1745 was Frans I te Frankfort tot Rooms-Duits keizer gekroond. |
Frans II: Oostenrijks vorst (1768-1835), sedert 1792 Rooms-Duits keizer. |
Fransen van de Putte, Isaäc Dignus -: Liberaal staatsman (1822-1892). Lid van de Tweede Kamer. Minister van Koloniën. |
Frederik I: bijgenaamd Barbarossa (ong. 1123-1190), sedert 1152 koning en keizer van het Duitse rijk. |
Frederik de Grote: koning Frederik II van Pruisen (1712-1786). |
Frigida pugnabant calidis, umentia siccis, |
Mollia cum duris, sine pondere, habentia pondus (Lat.):
Ovidius, Metamorphosen I: 19-20. De koude dingen streden met de warme, de vochtige met de droge, de zachte met de harde, de weegbare met de gewichtloze. |
| |
| |
Galliffet, Gaston Alexandre Auguste, markies de -: Frans generaal (1830-1909), werd bij Sedan, in de Frans-Duitse oorlog, krijgsgevangen gemaakt. Was 1899-1900 Minister van Oorlog. |
Genlis, Stephanie Félicité Ducrest de Saint-Aubin, Markiezin van Sillery, Gravin van -: Frans schrijfster (1746-1830). |
Gomarus, Franciscus -: Nederlands theoloog (1563-1641), hoogleraar te Leiden, later te Groningen, streng Calvinist, voorganger van de Contra-Remonstranten die op de Synode van Dordrecht (1618-'19) een volledige overwinning op de Remonstranten behaalden. |
Gracchus, Tiberius en Gajus -: twee gebroeders uit een oudromeins plebejisch geslacht, zoons van Cornelia; de eerste, geb. 163 v. Chr., veroorzaakte, door zijn wetsvoorstellen (Leges Semproniae) t.a.v. akkerverdeling ten gunste van de armen, de Gracchische onlusten en werd daarna met 300 aanhangers verslagen (133). Gajus Gracchus, geb. 153, evenals zijn broeder tribuun, zette diens pogingen voort, maar werd in 121 bij een gevecht gedood. |
Grant, Ulysser Simpson -: Amerikaans militair en politicus (1822-1885), opperbevelhebber van de Noordelijke troepen in de Amerikaanse burgeroorlog; 18de president van de Verenigde Staten. |
Griekse uitdrukkingen:
αὐτὸς ἒφα (autos epha): hijzelf heeft het gezegd. |
εὕρηϰα (heureka): ik heb het gevonden. |
πᾶν (pan): alles. |
|
Grimm, Friedrich Melchior baron -: schrijver, geboren 1723 te Regensburg, leefde tot 1790 te Parijs in de kring van de Encyclopedisten, overleden te Gotha in 1807. Belangrijk is zijn Correspondance littéraire etc., waarvan 1878-1882 een nieuwe editie verscheen. |
guimpe (Fr.): bef met kap voor nonnen; borststuk, los inzetsel in een japon. |
Guizot, François Pierre Guillaume -: Frans staatsman en historicus (1787-1874). (III) |
Guzman d'Alfarache: roman (1732) van de Franse schrijver Lesage (1668-1747). |
| |
| |
Haafner, Jacob Godfried -: beambte in dienst van de Oostindische Compagnie, op de kust van Coromandel (1755-1809); auteur van een ‘Reize door Ceylon’. |
Hanc deus et melior litem natura diremit, |
Nam coelo terras, et terris abscidit undas, |
Et liquidum spisso secrevit ab aere coelum... (Lat.):
Ovidius, Metamorphosen I: 21-23. |
Een betere natuur en god beslechtte elks driften, |
En wist het hemels en het aards vaneen te schiften, |
De wateren van d'aarde, en 't hemels van de lucht. |
Vertaling van Vondel. De slotregel is in het Latijn uitvoeriger: en scheidde de doorschijnende hemel van de dichte dampkring. |
|
Hannibal: Carthaags veldheer (246-182 v. Chr.). (II) |
Hegel, Georg Wilhelm Friedrich -: Duits wijsgeer (1770-1831); stelde het begrip op van de dialectische ontwikkeling (thesis, antithesis, synthesis), schreef o.a. ‘Phänomenologie des Geistes’ (1807). |
Helmers, Jan Frederik -: (1767-1813). Metselaar, makelaar en dichter te Amsterdam. Kwam op voor verlichting en verdraagzaamheid. In ‘De Hollandsche Natie’ (1812) trachtte hij bij het volk liefde voor het vaderland op te wekken. |
Hendrik III: vroom en krachtig vorst uit het Frankisch-Salische huis (1017-1056), sedert 1026 Duits koning, sedert 1039 Duits keizer en tevens koning van Bourgondië. Hij maakte in 1046 op een tocht naar Italië een einde aan de strijd tussen drie gelijktijdige pausen. |
Hendrik IV: koning van Frankrijk, de eerste uit het Huis van Bourbon, geb. 13 Dec. 1553, door een katholiek fanaticus wegens zijn verdraagzaamheid vermoord op 14 Mei 1610. |
Hendrik VI: vorst uit het Hohenstaufische huis (1165-1197), als derde Rooms-Duitse keizer in 1190 opvolger van zijn vader, Frederik Barbarossa. |
Hohenzollern: Duitse vorstenfamilie die in 1415 het keurvorstendom Brandenburg kreeg, dat in 1700 koninkrijk Pruisen werd. In 1871 werd de koning van Pruisen uitgeroepen tot keizer van Duitsland. De revolutie van November 1918 maakte aan koning- en keizerschap een einde. |
| |
| |
Hol, Richard -: Nederlands componist (1825-1904). (II) |
Holofernes: veldheer van Nebukadnezar, volgens het apocriefe boek Judith, bij het beleg van Bethulia, door de joodse vrouw Judith gedood. |
homologeren: een accoord bekrachtigen. |
Hooft, Pieter Corneliszoon -: Nederlands dichter, prozaïst, historicus en toneelschrijver (1581-1647); de meest kenmerkende vertegenwoordiger van de Renaissancepoëzie in Nederland. |
horror vacui (Lat.): vermijding van ledige ruimte in de natuur. |
Houtman, Cornelis de -: Nederlands zeevaarder (omstr. 1565-1599), voerde het commando over de vier schepen, die in 1595-1596 de eerste Nederlandse tocht naar Java maakten. |
Huets opstel in de Gids: in Januari 1865 publiceerde Cd. Busken Huet (1826-1886) zijn scherpe kritiek op de dichterlijke almanak ‘Aurora’ in de vorm van een dialoog tussen koningin Sophie en enkele van haar hofdames. Het gevolg was een protest van het Hof, en een breuk in de redactie van de Gids. |
Hume, David -: Engels wijsgeer en geschiedschrijver (1711-1776), scherpzinnig scepticus. |
Hyacinthe (familienaam Charles Loyson): Frans priester en kanselredenaar (geb. 1827), die de misbruiken der Kerk hekelde. Trad uit het klooster, nadat hem door de kerkelijke overheid het zwijgen was opgelegd. Werd geëxcommuniceerd, was tot 1874 Oud-Katholiek priester te Genève en stichtte in 1879 te Parijs de ‘gallicaanse’ kerk. |
|
intempestiviteit: ontijdigheid; het niet-passend -, of het verkeerd aangebracht zijn. |
incrusteren: met een steen- of kalkachtige korst overdekken; inleggen. |
indemniteits-bill: Bill of indemnity (Eng.), wet die een eigenmachtige daad van een minister later goedkeurt. |
ineptie: ongerijmdheid. |
injurieus: smadelijk, eerrovend. |
|
Jason: held uit de Gr. mythologie; voer met het schip Argo, waarop vijftig Argonauten waren, naar Colchis (in Klein-Azië) om het gulden vlies te halen. |
| |
| |
Joas: koning van Juda (837-797 v. Chr.), na de dood van Athalia. |
Jozua X: 12-13: Toen sprak Jozua tot den Heer, ten dage als de Heer de Amorieten voor het aangezicht der kinderen Israëls overgaf, en zeide voor de ogen der Israëlieten: Zon, sta stil te Gibeon, en gij maan, in het dal van Ajálon. En de zon stond stil, en de maan bleef staan, totdat het volk zich aan zijne vijanden gewroken had. Is dit niet geschreven in het boek des Oprechten? De zon nu stond stil in het midden des hemels, en haastte zich niet onder te gaan omtrent een volkomen dag. |
Judith: Hoofdfiguur uit een der Apocriefe boeken van het Oude Testament. Doodde de Assyrische veldheer Holofernes met een krijgslist, om haar stad Bethulia te redden. |
jus belli (Lat.): oorlogsrecht. |
jus primi occupantis (Lat.): recht van de eerste bezetter. |
jus talionis (Lat.): recht van wedervergelding. |
Juvenalis: Romeins satyrendichter (47-130). (II) |
|
Kandioten: bewoners van het eiland Kandia of Kreta. |
Kadmus: figuur uit de Griekse mythologie, die een door hem gedode draak alle tanden uittrok en op bevel van Pallas Athene de helft ervan zaaide. Daaruit groeiden geharnaste mannen op, die elkaar zo hevig bevochten, dat er slechts vijf overbleven; deze vijf hielpen Kadmus bij de bouw van Thebe. |
Kant, Immanuel -: Duits wijsgeer (1724-1804), filosofisch idealist, stelde het begrip op van het ‘Ding an sich’, maakte verschil tussen de zintuiglijke wereld der verschijningen en de ‘intellegible’, vrije wereld. Schreef o.a. Kritik der reinen Vernunft (1781), Kritik der praktischen Vernunft (1788) en Kritik der Urteilskraft (1790). |
Karel de Grote: Koning der Franken (742-814), werd op Kerstmis 800 te Rome gezalfd als Keizer van het Westen. |
Karel VI: Oostenrijks vorst (1685-1740), sedert 1711 Rooms-Duits keizer. Hij besteedde een groot deel van zijn aandacht aan zijn plannen, om zijn dochter Maria Theresia de opvolging in zijn erflanden te verzekeren. |
| |
| |
Karr, Jean Baptiste Alphonse -: Frans journalist en letterkundige (1808-1890). |
Kattenburger doop: aardappelen met azijn, omstreeks 1860 volksvoedsel. Kattenburg, wijk van Amsterdam, met Wittenburg en Oostenburg, de ‘eilanden’ aan het afgesloten IJ, ten O. van het Centraal Station; havenbuurten. |
Keuchenius, Levinus Wilhelmus Christiaan -: Nederlands rechtsgeleerde en staatsman (1822-1893), anti-revolutionnair Tweede-Kamerlid, minister van Koloniën in 1888, deskundige voor Indische zaken. |
Klaasje Zevenster: opzienbarende zedenroman, door Jacob van Lennep (1802-1868) in 1866 gepubliceerd, en wegens het zg. realisme bestreden. |
Königgrätz: stad in Bohemen, tot 1884 vesting, aan de uitmonding van de Adler in de Elbe. Hier vond op 3 Juli 1866 de overwinning der Pruisen op het Oostenrijks-Saksische leger plaats. |
Kotzebue, August von -: Duits toneelschrijver (1761-1819). (I) |
Kroesen, Willem Egbert -: Nederlands militair (1817-1873), werd in 1869 benoemd tot luit.-gen. commandant van het Indische leger. |
|
Labre, Saint Benoit -: Frans karthuizermonnik (1748-1783). |
Labruyère, Jean de -: Frans letterkundige (1645-1696), schrijver van: Les caractères de Théophraste. |
Lachaud: beroemd Frans advocaat (1818-1882). |
Lafontaine, August Heinrich Julius -: Duits romanschrijver (1758-1831). |
Lamartine, Aphonse Marie Louis Prat de -: Frans dichter en staatsman (1790-1869). Een der voormannen van de revolutie van 1848. |
Lateau, Louise -: Belgisch meisje (1850-1883), die door stigmatisatie en langdurig vasten grote belangstelling trok. |
laudator temporis acti (Lat.): lofspreker van de voorbije tijd. |
lazzarone (It.): bedelaar. |
Lee, Robert Edmond -: Amerikaans militair (1807-1870), opperbevelhebber van de Zuidelijke troepen in de Amerikaanse burgeroorlog. |
| |
| |
Lennep, Jacob van -: Nederlands letterkundige (1802-1868), publiceerde na de historische romans: De Pleegzoon (1833), De Roos van Dekama (1836) en Ferdinand Huyck (1840), in 1866 het modern-realistische verhaal: Klaasje Zevenster, dat tot een litterair schandaaltje leidde. |
Leonidas: Koning van Sparta (sedert 488 v. Chr.), verdedigde in 480 met 300 Spartanen en ongeveer 6000 man hulptroepen de bergengte Thermopylae tegen een grote overmacht van de Perzen, tot hij met de zijnen door het verraad van Ephialtes sneuvelde. |
Lespinasse, Julie de -: Franse dame (1732-1776), wier salon door de beroemdste mannen uit het Frankrijk van die tijd werd bezocht. |
licentia rustica (Lat.): landelijke, boerse of plompe vrijheid. |
Limburg Brouwer, Dr Petrus van -: Nederlands theoloog en prozaïst (1795-1847), behandelde taferelen uit de Griekse oudheid in verschillende romans. |
limitrophe (Fr.): aangrenzend. |
Linde, Dr Antonius van der -: Nederlands geleerde (1833-1897), Bibliothecaris te Wiesbaden. Schreef o.a. over Laurens Janszoon Coster, de ‘uitvinder’ der boekdrukkunst. Bekend schaaktheoreticus. |
Liszt, Franz -: Hongaars musicus (1811-1886), die als pianist Europese triomfen vierde. |
Locke, John -: Engels wijsgeer (1632-1704), natuurwetenschappelijk idealist en psychologisch empirist, grondlegger van de moderne opvoedkunde, in kentheoretisch opzicht een voorloper van Kant. |
|
Mac Mahon, Maurice de -, hertog van Magenta: Frans generaal (1808-1893), streed in de Krimoorlog en in Italië. Werd in de Frans-Duitse oorlog bij Sedan verslagen, 1870. Bedwong in 1871 de Commune en was 1873-1879 president van de Franse Republiek. |
Maistre, comte Joseph le -: Frans schrijver en diplomaat (1753-1821). (I) |
malencontreus (Fr. malencontreux): ongelukkig, rampspoedig. |
manisan (Indon.): zoetigheden, in suiker ingemaakte vruchten. |
| |
| |
Manteuffel, Ernst Christoph Reichsgraf von -: Saksisch politicus (1676-1749), gezant in Kopenhagen en Berlijn; minister van August de Sterke; woonde sedert 1740 als beoefenaar van wetenschap en letteren in Leipzig. |
mantri (Indon.): Inlands politieman of opzichter, op Java. |
Marathon: plaats aan de Oostkust van Attica, waar de Grieken in 490 v. Chr. een grote overwinning op de Perzen behaalden. |
Maria Laetitia - eig. Maria Laetitia Ramolino, echtgenote van Carlo Buonaparte (1750-1836), moeder van Napoleon I; tijdens het keizerschap van haar zoon aangeduid als Madame Mère. |
Massillon, Jean Baptiste -: Frans geestelijke (1663-1742), bisschop van Clermont; beroemd kanselredenaar. |
mazette (Fr.): kruk, beginneling. |
Metternich, Clemens, Vorst van -: eerste minister van Oostenrijk (1773-1859), voorzitter van het Wener Congres (1814-1815). |
Meyboom, Louis Susan Pedro -: Nederlands godgeleerde (1817-1874), vrijzinnig predikant te Amsterdam. (II) |
Mezzofanti, Giuseppe -: beroemd talenkenner, geb. 17 September 1774 te Bologna, gest. 14 Maart 1849 als kardinaal te Napels. Sprak 58 talen. |
Michiels, Andreas Victor -: Militair (1797-1849). Civiel- en militair Gouverneur van Sumatra's Westkust. Maakte een einde aan de Padri-oorlog. De Generaal Van Damme uit de Max Havelaar. Gesneuveld op Bali. |
minta ampoen (Indon.): ik vraag vergiffenis. |
Mirecourt, Eugène de -: ps. van Eugène Jacquot: Frans letterkundige (1812-1880). |
mixtum compositum (Lat.): samengesteld mengseltje. |
Molière: kunstenaarsnaam van Jean Baptiste Poquelin (1622-1673), Frans blijspeldichter. |
Moltke, Hellmuth graaf von -: Pruisisch generaal-veldmaarschalk (1800-1891). |
morveus (Fr. morveux): snotterig, slijmerig. |
Multapatior (Lat.): ik lijd veel; schuilnaam gevormd op voorbeeld van: Multatuli. |
munificentie: milddadigheid. |
| |
| |
navita de ventis, de tauris narrat arator (Lat.): de zeeman spreekt over winden, de boer over stieren. Propertius II, 1, 43. |
nec sinit esse feros (Lat.): het laat niet toe dat zij woest zijn. Citaat uit Ovidius, aansluitend bij: emollit mores. |
Nemesis: wraakgodin in de Gr. mythologie. |
nènèk (Indon.): oud vrouwtje. |
ne sultor ultra crepidam (Lat.): schoenmaker houd je bij je leest. Plinius, Naturalis Historia XXXV, 10 (36) 85. |
Nisard, Désiré -: Frans litteratuur-historicus (1806-1888). Hoogleraar te Parijs. |
No los Estados, mas vos, vos, vos (Sp.): Niet de Staten, maar gij, gij, gij! Woorden die koning Philips II (1528-1598) bij zijn vertrek uit de Nederlanden in 1559, de Prins van Oranje als verwijt zou hebben toegevoegd. |
nomina sunt odiosa (Lat.): namen zijn hatelijk; men moet geen namen noemen in een gesprek over misstanden enz. |
Nomsz, Johannes -: treurspeldichter (1738-1803), die arm overleed in het St-Pietersgasthuis te Amsterdam. |
non curat praetor de minimis (Lat.): de hoogste rechter (of ambtenaar) bekommert zich niet om de kleinste zaken. |
non digni estis intrare (Lat.): gij zijt niet waardig om binnen te gaan. |
non omnibus licet adire Corinthum (Lat.): het is niet iedereen gegeven naar Corinthe te gaan. Bedoeld wordt: het is niet iedereen gegeven zijn ideaal te bereiken. In gewijzigde vorm ontleend aan Horatius, Epistolae I, 17, 36. |
Nullus adhuc mundo praebebat lumina Titan, |
Nec nova crescendo reparabat cornua Phoebe (Lat.):
Ovidius, Metamorphosen I: 10-11. De klare zon bescheen. |
Nog 't aardrijk niet. Het licht der mane, nooit herboren, |
Was nog niet opgegaan, noch kromde haren horen. (Vondel). |
|
obsequium amicos, veritas odium parit (Lat.): toegevendheid maakt vrienden, waarheid maakt haat. Citaat uit Terentius' toneelstuk Andria. |
Ockerse, Willem Anthony -: theoloog, letterkundige en dichter (1760-1826), dominee tot 1795. Vurig Patriot. Hij was lid der Nationale Vergadering. Vriend van Bellamy. |
odium theologicum (Lat.): haat onder godgeleerden; godsdiensthaat. |
| |
| |
oedang (Indon.): garnaal. |
omnia iam fiunt, fieri quae posse negabam (Lat.): alle dingen gebeuren nu, waarvan ik ontkende dat zij gebeuren kònden. Ovidius Tristia I, 8, 7. |
Orsini, Graaf Felix -: Italiaans nationalist (1819-1858), die in 1858 een aanslag op keizer Napoleon III pleegde en terechtgesteld werd. |
|
pacotille (Fr.): boeltje, rommeltje; waardeloze zaken. |
palimpsest: perkamentrol, die na verwijdering van het vorige handschrift, opnieuw beschreven is. |
Palisse, une vérité de monsieur de La - (Fr.): een waarheid als een koe. |
Pallas Athene (Gr.): godin der wijsheid, ook van dapperheid in de strijd; in het Lat. Minerva. |
Palm, Johannes Henricus van der -: Nederlands theoloog en letterkundige (1763-1840). Aanvankelijk predikant. In 1796 hoogleraar te Leiden in de godgeleerdheid. Agent van Opvoeding en Onderwijs, 1799-1806. Voerde 1801 de eerste Schoolwet in. Weer hoogleraar (1806-1836). Bekend kanselredenaar en schrijver van preken en andere werken. Zijn ‘Gedenkschrift van Nederlands herstelling’ is van 1816. |
par acquit de conscience (Fr.): ter geruststelling van het geweten, voor alle zekerheid. |
pâte de guimauve (Fr.): witte drop. |
patelin (Fr.): zoetsappig, bedriegelijk, vleiend. |
Paul, Jean -: schuilnaam van de Duitse romanticus Johann Paul Friedrich Richter (1763-1825). |
Paul et Virginie: titel van een roman van de Franse letterkundige Jacques Henri Bernardin de Saint-Pierre (1737-1814). |
pectus est quod disertos facit (Lat.): het is het hart dat welsprekend maakt. Quintilianus, Institutio X, 7, 15. |
Penelope: echtgenote van de jarenlang zwervende vorst Odysseus; des nachts rafelde zij weer uit, wat zij des daags geweven had, om aldus het werk te rekken waarvan de voltooiing haar verplichten zou tot een beslissing die zij wilde uitstellen zolang zij nog hoopte op de terugkeer van Odysseus. |
penghoeloe (Indon.): hoogste moskeebeambte. |
| |
| |
Penn, William -: stichter van Pennsylvanië (1644-1718). Ging, om zich aan vervolging te onttrekken, uit Engeland naar Amerika. Droeg in 1712 zijn eigendomsrecht op de kolonie voor 280.000 pond sterling aan de Engelse kroon over. |
pénurie (Fr.): armoede, volslagen gebrek. |
perkara (Indon.): geval, zaak, klacht, aanklacht. |
Persépolis: hoofdstad van het oude Perzische Rijk, in 330 v. Chr. verwoest. |
petitio principii (Lat.): het aanvoeren van iets als bewijsgrond, dat zelf eerst bewezen moet worden. |
pitance (Fr.): portie, rantsoen. |
Pius IX (Pio Nono): Graaf Mastai-Feretti (geb. 13 Mei 1792 te Sinigaglia, overl. 7 Februari 1878). Paus (1846-1878). Verkondigde 8 December 1854 het dogma van de Onbevlekte Ontvangenis van Maria. Riep het Vaticaanse Concilie bijeen, dat 18 Juli 1870 de Pauselijke Onfeilbaarheid afkondigde. |
pivoteren (Fr. pivoter): om een spil draaien; een hartwortel schieten, loodrecht in de grond dringen. |
Plinius, Gajus -: Romeins geleerde (23-79), auteur van een groot encyclopedisch werk: Naturalis Historia. |
Polynices: vorst van Thebe, zoon van Oedipus en Iocaste, broer van Eteocles. |
post festum (Lat.): na het feest, te laat, achteraan. |
pré aux clercs (Fr.): kerkelijk land, soms gebruikt voor godsdienstige bijeenkomsten. (II) |
prestidigitateur (Fr.): goochelaar. |
propriété c'est le vol, la - (Fr.): eigendom is diefstal. In algemene zin werd deze gedachte reeds in 1780 uitgesproken door Jacques Pierre Brissot (1754-1793); de bovenstaande formulering is afkomstig van Pierre Joseph Proudhon (1809-1865). |
pythonissa: profetes, waarzegster. |
|
quantum sufficit (Lat.): zoveel als genoeg is, genoeg. |
quem devorent (Lat.): wien zij mogen verslinden. |
qu'ils aillent se faire pendre ailleurs (Fr.): ze mogen zich ergens anders laten ophangen. |
Quintilianus: Romeins redenaar (eerste eeuw n. Chr.); schrijver van de Institutio oratoria. |
| |
| |
quorum pars magna fui (Lat.): waarin ik een groot aandeel had. |
|
râteau (Fr.): speelharkje van een croupier in een speelzaal. |
rerum cognoscere causas (Lat.): het leren kennen van de oorzaken der dingen. Virgilius, Georgica II, 490. |
res publica (Lat.): openbare zaak, algemeen belang. |
Richelieu: Armand Jean Duplessis, Kardinaal de Richelieu (1585-1642), Frans staatsman, die de handhaving van de koninklijke macht en de vernedering van het Habsburgse Huis nastreefde. Hij brak de macht van de Franse adel, van de Hugenoten en van het Duitse Rijk. |
Rochefort, Victor Henri, graaf de -: Frans radicaal dagbladschrijver (1830-1913), in 1871 een van de leiders der Commune. |
Rossini, Gioacchino Antonio -: Italiaans musicus (1792-1868), die de opera ‘De Barbier van Sevilla’ (1816) componeerde. |
Rouher, Eugène -: Frans staatsman (1814-1884). |
|
salvum fac imperatorem (Lat.): lett.: maak de keizer ongedeerd; schenk de keizer Uw bescherming. |
sans bourse délier (Fr.): zonder de beurs te openen; zonder betaling. |
sapada: woord van onverklaarbare afkomst en betekenis (blz. 178). Misschien heeft het Hs. capada. |
Saragossa: hoofdstad van de Spaanse provincie Saragossa. Deze stad werd door het Franse leger van Juni tot 15 Augustus 1808 en van 20 December 1808 tot 21 Februari 1809 belegerd. |
Sardou, Victor -: Frans toneelschrijver (1831-1908), auteur van ‘Madame Sans-Gêne’. |
Scarron, Paul -: Frans dichter (1610-1660), echtgenoot van Francine d'Aubigné (1635-1719). (I) |
Scheltema, Jacobus -: Nederlands rechtsgeleerde, historicus, folklorist, taal- en letterkundige (1767-1835). |
Schepping, De -: groot christelijk dichtwerk (1866) van J.J.L. ten Kate (1819-1889), door Huet onbarmhartig gecritiseerd. |
Schrant, J.M. -: pastoor en letterkundige (1783-1866), hoogleraar te Gent sedert 1817, en te Leiden sedert 1831. |
Selkirk, Alexander -: Schots zeeman, die op het eiland Juan Fernandez aan land werd gezet, en wiens avontuur Defoe diende als voorbeeld van zijn Robinson Crusoë. |
| |
| |
Semiramis: koningin van Assyrië, die regeerde omstr. 800 v. Chr. en grote overwinningen behaalde. De Hangende Tuinen in het oude Babylon zouden op haar bevel aangelegd zijn. |
Seneca, Lucius Annaeus -: Romeins wijsgeer en dichter van tragedies (4 v. Chr. - 65 n. Chr.), leraar en raadsman van Nero; na wegens een samenzwering tegen de keizer door deze veroordeeld te zijn, begaf Seneca zich vrijwillig in de dood. |
sequelen: gevolgen, veelal van een ziekte. |
sequester: bewaarder, van rechtswege aangesteld persoon, die de gesequestreerde zaken in bewaring neemt. |
Sévigné, Marie de Rabutin-Chantal, Markiezin de -: Franse dame (1626-1696), bekend door de briefwisseling met haar dochter Françoise Marguerite, Gravin van Grignan (1648-1705). |
Sidon: Phoenicische stad, in 348 v. Chr. door de Perzen veroverd en vernield. |
similia similibus (Lat.): lett.: gelijke dingen voor gelijke dingen; volgens homoeopathische opvatting moet men ziekten bestrijden met middelen die met deze ziekten verwant zijn. |
Sisera: Kanaänietisch veldoverste, die na een nederlaag geleden te hebben tegen de Israëlieten, een schuilplaats vond bij Jaël, huisvrouw van Heber, de Keniet. Toen Sisera sliep, doodde zij hem (Richteren ii: 12-21). |
Smalkaldisch Verbond: in 1530 sloten zich enkele Protestantse Duitse vorsten aaneen om hun (godsdienstige) belangen tegenover Keizer Karel V te verdedigen. In 1535-1536 werd het Verbond nog uitgebreid. Door verzet van de Keizer ontstond de Smalkaldische Oorlog, die in 1547 eindigde met de overwinning van Karel V bij Mühlberg. Het Verbond werd opgeheven. - Schmalkalden is een plaats in Hessen-Nassau. |
Smith, Adam -: Engels staathuishoudkundige (1723-1790). (I) |
Smout: het spotversje op de terechtstelling van een misdadiger te Dordrecht, die doorging voor een basterdzoon van de felle calvinistische predikant Smout, is waarschijnlijk niet van Vondel. De tekst op blz. 22 is overeenkomstig de grote Vondel-uitgave (Amsterdam 1929) deel III, blz. 896. Bij Multatuli, die dit versje uit zijn hoofd zal hebben geciteerd, bevatte de tekst enige onnauwkeurigheden. De bijbehorende noot (zie blz. 92) is ten aanzien van Ds Smout geheel onjuist. |
| |
| |
Solferino: plaats in Italië, waar Frankrijk in 1859 de Oostenrijkers versloeg. |
Speyk, Jan Carel Josephus van -: Amsterdamse weesjongen, luitenant ter zee (1802-1831), liet 5 Februari 1831 bij Antwerpen zijn schip in de lucht vliegen. |
spinsbek: beter: pinsbek; goudkleurige legéring van koper en zink, zo genoemd naar de uitvinder Chr. Pinchbeck te Londen, gestorven 1732. |
Staring, Mr Antony Christiaan Wynandt -: Nederlands dichter (1767-1840), die o.a. te Göttingen gestudeerd heeft. Starings antwoord op de professorale hatelijkheid (vgl. blz. 9) wordt door Multatuli vermeld op blz. 14. |
steeple-chase (Eng.): wedren met hindernissen. |
Sterne, Laurence -: Engels humoristisch schrijver (1713-1768). (II) |
Stieltjes, Dr Thomas J. -: waterbouwkundige (1819-1878). (III) |
Stuart Mill, John -: Engels wijsgeer en staathuishoudkundige (1806-1873), positivist, schreef o.a. ‘Principles of political economy’ (1848). |
succomberen (Fr. succomber): bezwijken, verliezen. |
Suetonius, Gajus -: Romeins geschiedschrijver, geboren onder de regering van keizer Vespasianus (9-79). |
Swift, Jonathan -: Iers-Engels schrijver (1667-1745). (II) |
Sybel, Heinrich von -: Duits liberaal historicus (1817-1895), leerling van Ranke, hoogleraar te Marburg, later te München. |
|
Tacitus: Romeins geschiedschrijver (56-118), schrijver van de ‘Historiae’ en de ‘Annales’. Voorbeeld voor Hooft, toen deze zijn ‘Historiën’ ontwierp. |
Tadema, Laurens Alma -: Fries schilder van antieke stukken (1836-1912), werkte en overleed te Londen. |
testimonium paupertatis (Lat.): bewijs van onvermogen (in letterlijke en figuurlijke zin). |
Times: sedert 1788 de naam van een in 1783 door J. Walter te Londen opgericht blad, dat door de objectiviteit van zijn berichtgeving wereldgezag verwierf. |
Thermopylae: bergpas in Thessalië, waar de Spartaanse koning Leonidas met driehonderd anderen sneuvelde, na in de strijd tegen de Perzen door Ephialtes verraden te zijn (480 v. Chr.). |
| |
| |
tripot (Fr.): speelhuis. |
Trochu, Louis Jules -: Frans generaal (1815-1896), nam na de val van Napoleon III (1870) het bestuur van Frankrijk in handen met Favre (1809-1880) en Gambetta (1838-1882). |
Tyrus: op één na de grootste stad van het oude Phoenicië. |
|
ubi patria, ibi bene (Lat.): waar mijn vaderland is, daar is het goed. Ironische omkering van de spreuk: Ubi bene, ibi patria; waar ik het goed heb, daar is mijn vaderland. |
un premier ténor a le droit d'être bête, mais il-y-en a qui en abusent (Fr.): een eerste-tenor heeft het recht dom te zijn; maar er zijn er die er misbruik van maken. |
usque recurret (Lat.): (verdrijf de natuur), toch zal zij steeds terugkeren. Horatius, Epistolae I, 10, 24. |
ut alii desint (Lat.): bij afwezigheid van de anderen. |
|
Valentijn, Ds François -: Ned. theoloog en schrijver (1666-1727). (I) |
variis modis bene (male) fit (Lat.): op verschillende manieren kan men iets goed (resp. slecht) doen. |
VerHuell, Carel Hendrik -: Nederlands vlagofficier (1764-1845). (III) |
VerHuell, Jhr Mr Alexander -: illustrator (1822-1897), tekenaar van humoristische platen. |
Victoria: sedert 1837 koningin van Engeland (1819-1901), familielid van de blinde koning George V van Hannover, die in October 1866 door Pruisen werd afgezet en wiens rijk werd geannexeerd. |
vindicte (Fr.): afkeuring, veroordeling, eis tot bestraffing. |
visum repertum (Lat.): schouwverslag (van deskundigen), verslag van (geneeskundig) onderzoek, verslag van een lijkopening. |
Vloten, Dr Johannes van -: Letterkundige, bloemlezer, geschiedschrijver en auteur van polemische geschriften (1818-1884). Aanvankelijk theoloog. In 1854 hoogleraar te Deventer. Kreeg ontslag vanwege zijn anti-godsdienstige houding. Redacteur van De Levensbode. Eerst vriend, later tegenstander van Multatuli; schrijver van ‘Onkruid onder de tarwe’. |
| |
| |
Voigt, Georg -: Duits historicus (1827-1891), professor te Leipzig. |
Voo, G.W. van der -: vrijdenker uit Rotterdam (1806-1902). |
|
Wallenstein, Albrecht von -: Duits veldheer (1583-1634), diende de Keizer tegen de Hervormden, werd in 1630 ontslagen. Wegens zijn streven naar onafhankelijkheid werd hij in 1634 te Eger vermoord. |
Welfen: Duits vorstenhuis, dat ten tijde van Karel de Grote zeer vermogend was. Omstr. 1150 bezat het Beieren en Saksen. In 1180 alleen nog Brunswijk en Luneburg. Van 1692-1866 regeerde het, eerst als keurvorsten later als koningen in Hannover; 1714-1901 was ook het koningshuis van Engeland van deze familie. |
Witsen Geysbeek, P.G. -: boekverkoper en letterkundige te Amsterdam (1774-1833). Maakte puntdichten en schreef o.a. een rijmwoordenboek. |
Witte Dame van Charlottenburg: spook, dat, naar de volkssage, op de kastelen der Duitse vorsten verscheen, wanneer zich gewichtige gebeurtenissen voordeden. Charlottenburg was het slot van Sophie Charlotte, gemalin van koning Frederik I. |
|
Xenophon: Grieks historicus, redenaar en legeraanvoerder (± 440-355 v. Chr.), schreef o.a. ‘Anabasis’, en ‘Cyropaedie’. |
Xerxes: Perzisch koning, regeerde van 485-465 v. Chr., voerde oorlog tegen de Grieken. |
|
Zaalberg, Johannes Cornelis -: Nederlands theoloog (1828-1885). (III) |
Zama: stad in Noord-Afrika; in 202 v. Chr. werd Hannibal hier door Scipio verslagen. |
Zeuxis: Grieks schilder te Athene (420-380 v. Chr.). Van hem gaat het verhaal, dat de vogels kwamen pikken in de druiven die hij had geschilderd. |
|
|