Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend782.Vrouw Maria van Bourgondië dan, had in den jare 1477 goed gevonden, toe te geven in den aandrang op herstel van de sedert lang door wylen haar oorlogzuchtigen vader in 't vergeetboek geplaatste ‘Privilegiën’ dezer landen. Ze moest wel. De Koning van Frankryk had zich ‘met vyandschap en kwaadwilligheid, zonder recht of reden’ van vele Bourgondische plaatsen meester gemaakt, en de staten van Holland en Zeeland werden op de te Gent beschreven ‘dagvaart’ uitgenodigd: ‘de Hertoginne met raad en daad te willen byspringen’. Zo zeggen de oorkonden. Alvorens dit te beloven, klaagde men ‘dat deze landen door de oorlogen die Hertog Karel tot aan 't einde zyns levens gevoerd | |
[pagina 503]
| |
had, zeer bearmt, ontgoed en t'ondergaan waren, en derhalve eer behoorden verlicht dan meer bezwaard te worden.’ Bovendien: ‘der Landen en Steden voorrechten en vryheden’ waren herhaaldelyk geschonden. De herstelling hiervan werd tot voorwaarde gemaakt van de hulp tegen dien bozen Lodewyk XI. De Hertogin beloofde al wat men vorderde. Ze zou trouwen noch oorlogvoeren zonder permissie. Vele oude schulden werden kwytgescholden. Vreemdelingen zouden uitgesloten zyn van alle ambten.Ga naar voetnoot* Geen nieuwe tollen zouden worden ingevoerd dan onder goedkeuring van de Staten, enz. enz. Het was een kostelyk dokument. De toenmalige bezorgers van de nederlandse welvaart hadden niet alleen geen hoofdzaken vergeten, maar zelfs zich verledigd tot het stipuleren van bepalingen, welker belangrykheid waarschynlyk aan myn aandacht zou ontsnapt zyn, lezer. En misschien zelfs aan de uwe. Er was namelyk by dat ‘Groot-Privilegie’ ook gedacht aan drenkelingen. Waarschynlyk om den landzaat op te wekken tot dappere bestryding des meesters van Olivier den baardscheerder en Tristan den beul, bepaalde Vrouw Maria dat een in 't water gevonden lyk niet geheel en al op 't droge mocht worden gehaald, voor de schout of andere gerechtspersonen daarby tegenwoordig waren. Vraagt men waarom dit alzo geschiedde, dan krygt men ten antwoord: ‘die bepaling behoort tot en steunt op 't symbolisch recht’ of zoiets, hetgeen wel zeer geleerd en juridisch klinkt, maar niets opheldert, waarom dan ook de velen die klank voor zin nemen, met zulke uitlegging volkomen tevreden zyn. Zó tevreden zelfs, dat lang na Vrouw Maria, na een half dozyn Lodewyken, na alles wat er liggen kan in vier eeuwen welgevulde Historie, het Volk nog altyd vasthoudt aan 't kostbaar Privilegie om z'n drenkelingen niet op 't droge te halen. Men heeft sedert dien tyd Pausdom en 't gebruik van honigmee afgeschaft, hier en daar werelden ontdekt, hoepelrokken, culs-de-Paris en | |
[pagina 504]
| |
crinolines ingevoerd en weer afgedankt, sterrenkunde beoefend, theologie bestudeerd, ja zelfs nu en dan de Natuur... Erken, lezer, dat er in vier eeuwen veel gebeuren kan. ...Maar Vrouw Maria's drenkelingen-privilegie is blyven bestaan! Ik ben overtuigd dat de goede ziel, indien ze nog leefde, en op haar ouderdom kans had gezien iemand liefde in te boezemen - ze zou nu omstreeks vierhonderd en twaalf jaren geteld hebben - heel gerust in 't huwelyk zou kunnen treden zonder permissie van onze Tweede Kamer. Niemand zou er aan gedacht hebben haar dat schenden van haar geloften euvel te duiden. Maar, die drenkelingen... ziedaar een andere zaak! Het Volk laat dát Privilegie niet los. Niets is algemener dan wanbegrip, zeide ik... |
|