765.
We hebben in 't zo-even aangehaald stuk dat m'n Ideeën opent, gezien wat het loon is voor dat alles! En deze opmerking is geen klacht, o neen! Ze is alweer een bydrage ter beantwoording van de vraag: of zogenaamde publieke spreekbeurten de geschiktste gelegenheid aanbieden om 't gevondene mee te delen? Of zy gunstig werken op de verspreiding van waarheid?
Zo neen - en reeds herhaaldelyk beantwoordde ik deze vraag ontkennend - dan is redenary een kwaad dat met alle kracht behoort te worden tegengegaan.
Ik weet - by treurige ondervinding, helaas! - dat ook de openbaring van gedachten door schrift of druk, aanleiding geeft tot velerlei misverstand. Maar den miskenden of verkeerd begrepen schryver blyft het beroep op 't nageslacht. Wat door den tydgenoot verwrongen wordt - hetzy dan met boos opzet, hetzy door scheef oordeel - zal misschien door den naneef worden terecht gezet, en de hoop hierop kan menigeen die moedeloos de pen wegwierp, opwekken haar weer ter hand te nemen om opnieuw den stryd, den zwaren stryd, aan te vangen tegen dwaling en bedrog. Het was in zulke stemming dat ik onlangs, na lang zwygen besloot de uitgave dezer Ideeën voort te zetten.
Sedert dien tyd ontviel wel weer herhaaldelyk de pen aan myn hand, maar plichtbesef dwingt my voort te gaan. (67)
Een opmerkzaam lezer zal in myn werk sporen ontdekken van die stoornis. Niemand is meer dan ik zelf overtuigd van de onvolledigheid der laatste nummers, en ik stel my dan ook voor, later nog eens op het schadelyke van ‘Publieke Voordrachten’ in 't algemeen, terug te komen. Ook hier, gelyk van ál m'n arbeid, geldt het verdrietig nummer 60.