pen op. Al wat handel dryft in de deugdjes van den dag, vliegt te wapen by 't vernemen dat er een nieuwe leer wordt gepredikt, die nadelig zou kunnen werken op den marktprys der mode-zedelykheid. De geestelyken achten zich verplicht hun god, met tractement, invloed en verder toebehoren, te verdedigen tegen den nieuwen godsdienst... die wel eens - neemt het me niet kwalyk, heren! - wél beschouwd, ouder dan de hunne, ja de alleroudste, zou kunnen zyn. En... de mannen van letteren, 't gens irritabile!
Om nu niet te spreken van allen die hun portret hebben menen te vinden in zekere ál te goed getroffen schetsen...
Veel vyanden dus... goed! Hoe meer hoe liever. Dat moet zo wezen.
Maar de soort van wapenen waarmede gestreden wordt, is niet onverschillig. Al schandvlekken zy den bandiet die ze gebruikt, zy wonden daarom niet minder den kampvechter tegen wien ze gericht zyn.
En - treurig! - zulke wapens worden gemeenlyk aangewend tegen den zodanige die by voorkeur een meer edele bestryding zou waardig zyn. Men wreekt op hem de vrees die hy inboezemt, en hy boet door verraderlyk toegebrachten wond, de schaamte zyner vyanden over hun gemis aan moed om hem aan te grypen in ridderlyken stryd.