653.
Ik stem toe, dat de kunst weinig gevaar loopt ónder te gaan uit overmaat van stof tot erkentelykheid. En hiervoor is nog een andere oorzaak dan de karigheid en de domheid van de tydgenoten. Al werd op eenmaal ieder bourgeois 'n Maecenas - Apol bewaar ons! - dan nog kan men zich overtuigd houden dat de meest overdreven mildheid niet slagen zou in 't bevredigen, noch van den eigenwaan, noch van 't rechtmatig zelfgevoel des kunstenaars. In 't eerste geval ziet hy zyn uilen voor onbetaalbare valken aan. De hoogstaande kunstenaar echter moet dáárom immer onvoldaan blyven, wyl de koper hem slechts kan betalen voor wat er tastbaars geleverd werd, terwyl hemzelf, en hem alleen, bewust is hoeveel ziel hy uitgaf om de gedachte van z'n arbeid op te vangen, af te ronden, en tot de rypheid te brengen die nodig was om haar te doen overgaan in feit. De koper waardeert en betaalt slechts kleur en vorm van den vlinder, niet de pynlyke zelfverloochenende werkzaamheid der spinnende rups. Hieraan wordt zelden gedacht. Om in handelstermen te spreken - die in dit betoog uitsluitend te pas komen - men vergoedt den kunstenaar de onkosten niet, de renten niet, en vooral niet: het nadelig saldo zyner winst- en verliesrekening, dat gerepartitieerd moet worden over de aan den man gebrachte waren. Wie of wat stelt hem schadeloos voor geleden bankroeten? De tentoongestelde proeve van zyn talent is misschien de twaalfde, de honderdste. Haar voorgangsters werden vernietigd. Wie kan ons zeggen, welken langen weg zyn verbeelding en zyn oordeel hadden af te leggen, vóór 't ideaal dat hy grypen wilde, zich leende tot niet ál te onvolkomen plastische voorstelling? Hoe berekent men den prys van elke mislukking, van elken twyfel, van de smart over moedeloosheid, van herhaalde inspanning tot het scheppen van nieuwen moed?