En dáárom - al geloven we niet aan de waarheid van de sponssage, als feit - wáár is het, dat de Natuur zulke lessen geeft aan den kunstenaar die zich gewoon maakte haar te verstaan. ‘Doe 'n beetje woede in uw schuim, o tobbende Zeuxis!’ kan ze hem hebben toegeroepen, en vóór z'n oordeel gereed was met het waarderen van dien raad, voerde z'n sidderende arm uit, wat de geëerbiedigde meesteres aan z'n zenuwen bevolen had.
Nog eens, het sprookje kan onwaar zyn: de betekenis blyft! Wie 't verzon, moet dergelyke worpen gedaan hebben.
Dat er knoeiers opstonden, die 't voorbeeld aangrepen van verkeerden kant, en poseerden als artist omdat ze 't gooien en smyten konden nadoen, spreekt vanzelf. Zo zyn er, die zich schilder wanen, omdat zy - als Apelles - fouten maken in 'n bottine. Anderen roepen 't: anch' io sono pittore! als er bleek dat ze hun wagenschot kochten by den fineerzager die plankjes leverde aan Michel Ange. Enz.
Lieve Zeuxis, zyt ge tevreden? Ge wist toch wel, nietwaar, dat ik u niet hulpeloos overlaten zou aan de ploertige zelfverheffing van Kappelman, die - altyd even bedaard - nooit smeet met andere dingen dan mensenwaarde?