Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 344]
| |
weest te zyn. Het verwerken van die indrukken tot gedachten vordert reeds zekeren arbeid waarvan we, traag genoeg, ons zo slordig mogelyk afmaken. Uit schaamte over deze traagheid maken wy onszelf diets dat de rekruut: indruk onder onze leiding al vrywat tot soldaat geavanceerd is. (503) Tegen den derden, alleen wezenlyken, arbeid: de gedachte af te ronden en te vormen tot een beeld van denken, zien we gewoonlyk op. De rekruut moet maar zo van den ploeg 't veld in. Dat geeft slechte kampanjes. We willen nu - al te onbescheiden, voorwaar! - eens stellen dat we deze fouten vermeden, en ons gewoon maakten elken indruk die zich aanmeldde by ons werfbureau, behoorlyk te drillen. Wy laten hem soldaten- en pelotonschool doorlopen, ja zelfs we zyn niet tevreden slechts 'n soldaat gemaakt te hebben, onze loffelyke eerzucht gaat zó ver, dat we onzen leerling willen vormen tot officier, tot generaal, tot maarschalk, tot iets onoverwinnelyks, iets kompleets: wy willen een denkbeeld verwezenlyken, dat volmaakt is. De betrekkelyke onvolmaaktheid van ons slagen stoort den gedachtenloop dezer voorstelling niet, daar ik slechts van pogen spreek. Ons voornemen is gelukt: het denkbeeld is er. De waarheids-artist moet liefhebben. Dat is een integrerend deel van z'n wezen. Liefde dringt tot mededeling. De gelukkige ‘ziener’ of ‘vinder’ voelt zich genoopt aan anderen te tonen: wat hy ‘gezien’ en ‘gevonden’ heeft. Over indrukken van lager orde die tot mededeling dringen, spreek ik nu niet. Ik laat eigenliefde, roemzucht, winstbejag, buiten spel. Wil men dat alles meerekenen, ja zelfs de liefde geheel wegcyferen, en alleen aan byzakentoeschryven wat ook zonder deze byzaken zou worden teweeggebracht door de hoofdzaak, 't is my voor 't ogenblik wél, omdat de konklusie 'tzelfde blyft: wie iets goeds meent gevonden te hebben, voelt zich gedrongen dat te tonen. De vraag is alzo: of een denkbeeld, dat wy in verband met ons streven naar waarheid vormden, op de meest geschikte wyze wordt vertoond, dat is: of onze mening over een of ander belangryk onderwerp, het best wordt meegedeeld in zogenaamde publieke voordrachten? | |
[pagina 345]
| |
Men weet nu reeds dat ik dit ontken, en vergunne my dit oordeel enigszins toe te lichten. |
|