Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 322]
| |
kel ten goede? Immers, óf het kind gelooft, en dan wordt het een spekulant in zoet-zyn, óf 't gelooft niet, en het vertrouwen is verloren. Mét de beloning zal 't dan ook het goed-zyn minachten, en tevens het weinige bruikbare dat men hem meedeelde in huis- en schoolkamer. By het herdenken in later leeftyd aan de onwaarheden, die men ons opdiste in onze jeugd, komt zekere wrevel boven, die - in zachtgestemde harten niet het minst! - vry algemeen leidt tot mensenhaat. Hoe - aldus redeneert onbewust ons gemoed - zy die beweerden my lief te hebben, zy die geroepen waren my den weg te wyzen, zy bedrogen my... wat heb ik te wachten van vreemden? Misschien zal deze of gene my tegenwerpen, dat een groot deel der dwalingen waarmede men ons trachtte te vullen in onze jeugd, tot het onderwys en niet tot de opvoeding behoort, en alzo minder aan ouders dan aan leermeesters te wyten is. Ik geloof niet dat deze verschoning opgaat. Vooreerst: onderwys is niet van opvoeding te scheiden. Het onderwyzen bestaat in 't meedelen van denkbeelden. Met die denkbeelden wordt de geest van het kind gevoed, en alzo het kind zelf opgevoed. Vervolgens vraag ik, of zy die zich niet in staat voelen tot het doen ener goede keus van leermeesters voor hun kinderen, niet een voorbeeld zouden behoren te nemen aan zekeren torenwachter die geen equipage hield, omdat hy... daarboven geen geschikte gelegenheid had om paarden te stallen? (Zie ook in 438, de parabel over Ornis). |
|