| |
| |
| |
Causerieën
| |
| |
geschreven april-december 1869
gepubliceerd mei 1869-februari 1870
| |
| |
| |
Causerieën
I
Kan ik het helpen dat we geen woord hebben voor die eigenaardige wyze van gedachten-uiting, waarin - naar men zegt - de Fransen zo ver zyn, of... geweest zyn? Want er wordt beweerd dat die kunst verloren is gegaan, als 't glasschilderen.
En, wanneer al de benaming geen, zeer onbenyd, plaatsje krygt in het Woordenboek der Nederlandse taal, zou dan toch de zaak kunnen bestaan? Ik wil 't beproeven.
Wat is er dan ook, après tout, voor nodig dan wat losheid van pen, enige kennis aan de praatjes van den dag, en de hebbelykheid om aaneen te knopen wat God en de natuur gescheiden hebben... Juist andersom als de voogd of dwingeland in 't treurspel.
- Scheiden, m'nheer... juist! Heb je al gehoord van 't schandaal? Zy is by 'r ouders, en hy - per velocipède - naar Wiesbaden... of:
- Natuur der dingen, m'nheer! Heb je al van Voigts voorlezingen over den oorsprong der mensen gehoord? Hy zegt dat we afstammen van apen...
En parenthèse - ik causeer - tot nog toe heeft het me niet mogen gelukken, onder het plebs en den middelstand van Voigts hoorders iemand aan te treffen, die zyn - nogal bekende Darwinse-stellingen begreep. De lui verbeelden zich stokstyf, dat er eenmaal, volgens dat stelsel, een apin in de kraam kwam van een mensje.
Als 't my vergund is die parenthèse wat uit te breiden - ik causeer - wou ik hier by zeggen, dat ik weinig gronden zou kunnen aanvoeren die - psychologisch gesproken - zo sterk pleiten voor de plebeïsche opvatting van Darwins theorieën, dan de koppigheid om van elke lyn een punt, van elke graduele wording een afgerond feit te willen maken.
‘Alexander stichtte een stad in 't jaar... zoveel’ - ‘De Batavie- | |
| |
ren kwamen uit Hessen, 100 jaar vóór Christus’ - Er mankeert maar aan dat men er byvoege: ‘met den eersten trein’, of: ‘tegen den avond van 'n mooien Hemelvaartsdag’.
Zo zal er na eeuwen door schoolmeesters verteld worden hoe laat, op de minuut af, de Javaan ryp is geworden tot het volledig besef der zegeningen ener ‘echt’ liberale - of ‘echt’ conservatieve - regering. Wat my betreft, ik profeteer niet, en onthoud my daarvan te makkelyker omdat ik geen party trek. Wie er belang in stelt, myn mening daaromtrent te weten... kan nalezen wat ik daarover herhaaldelyk gezegd heb. Dit is zeker: ik ben te liberaal, om voetstoots alles af te keuren wat de conservatieven doen. Ils ont du bon quelquefois, zoals Andrieux van de Koningen zei.
Och, ik beklaag dien armen Voigt zo! En Darwin! En allen die zich inspannen om begrepen te worden, en gedurig ontwaren dat ze... Zie die apen en myn Idee 523.
Daarom juist is causerie zo mooi. Verbeeld u een markies de vieille roche in de kamer van Scarron, in de salons van Mlle Lespinasse, van Madame de Sévigné, van Madame de Genlis, van Madame Geoffrin, van Madame du Deffand... de man causeert. Is hy geestig? Neen. Hy debiteerde geestigheid, wat niet geheel 't zelfde is. Hy sprak, effleurerend, over alles en over meer dan alles. Hy wist ieder hoorder tot het maantje te maken dat - de bonmots weerkaatsende die er uitstraalden van zyn zonnetje - zich verkneuterde van plezier en phosphorescerenden hoogmoed. De man was ‘aimable’: hy behaagt.
Doch zie, later blykt hem dat deze of gene zyner toehoorders hem eenmaal verkeerd begreep. Een kwinkslag op Madame Telle was opgevat als boutade tegen den prefect van politie. Men hield hem voor den Maeceen - pour tout de bon - van een verzenmaker dien hy ironisch geprezen had, enz. enz.
Vermagert nu onze markies? waarachtig niet! wat kan 't hem schelen. Hy causeerde maar.
Dit nu is niet het geval by mensen die dom genoeg zyn wat ziel te mengen onder de klokspys waarvan zy de munt hunner conversatie slaan. Ziel is duur. En de ervaring dat men van zo'n kostbaar artikel veel heeft uitgegeven à pure perte, is verdrietig... naar ik hoor, want ik spreek ditmaal niet by ondervinding,
| |
| |
en het zou een raadsel zyn hoe ik op blz. 83 van den Havelaar zo heb kunnen uitweiden over de smart van Jezus en Socrates als ik niet den auteur van Klaasje Zevenster verdacht dat hy die tirade in myn boek had binnengesmokkeld.
- Hebt ge dat werk gelezen, Mevrouw?... dat wil zeggen: Klaasje Zevenster...
Deze vraag richtte ik tot een dame wier gast ik was. Uit eerlykheid moet ik betuigen dat zy noch Sévigné heette, noch Geoffrin, noch du Deffand, noch iets van dien aard. Doch... wat doet er de naam toe. 't Was een ‘fatsoenlyke’ hollandse vrouw. Dat bleek. Want niet antwoordende zeide zy:
- Hé... nee... ja... dat is te zeggen nee... ik...
En ze wierp bitter verlegen blikken op haar man die - Art. 106 Ind. Burgerlyk Wetboek - haar te hulp kwam met een diplomatisch:
- Ik heb 't haar voorgelezen, m'nheer.
en:
- Ja juist, zo is het, zei de vrouw. Myn man heeft het my voorgelezen... Voorgelezen, weet u?
O, diepte der voorzichtigheid en der fatsoenlykhedens, beide der wysheid en der gevatheid van de niet-wetende en niet zelf gelezen hebbende kinderen dezer wereld! Gelezen? Neen. Horen lezen... ja, maar... met mate. ‘Denk niet, m'nheer, dat ik zo arriérée ben Klaasje Zevenster niet te kennen. Ik respecteer me te veel om niet tehuis te wezen in de litteratuur van den dag - helaas, Van Lennep, dat ding is reeds lang litteratuur van verleden week - maar ook, mynheer, ik verzoek u, niet te geloven dat ik weet wat een hoerhuis is. Ik verzeker u “bepaald”, niet te weten wat dat is. Eilieve m'nheer, ontwaar en aanbid myn onkunde, zeg me toch - of liever om den wille der kiesheid, zeg 't me niet - wat is toch eigenlyk een hoerhuis? Inderdaad, ik weet het niet. Want zie, wel heb ik Klaasje Zevenster gel... horen lezen, maar m'n man heeft er de hoerhuizen uitgelaten. Hy heeft me Van Lenneps meesterstuk toegediend door den trechter zyner zorgvuldige délicatesse, door de zeef zyner fatsoenlykheid... in één woord, door het filtreer van z'n hollandisme. Zal m'nheer nog wat sla gebruiken?’
Nu sla of geen sla, ik merkte dat het mens er af wou zyn, en
| |
| |
sprak dus over iets anders, want het is niet goed - vooral causerende - iemand kennis op te dringen die hy versmaadt. Ik orberde myn sla in de vaste overtuiging dat die dame...
Och, 't is zo'n vervelende taak voor Hollanders te schryven. Daar hebben ze nu waarlyk de zegelbelasting op de dagbladen afgeschaft, puur uit medelyden met die arme redacteurs. Lezer, hebt ge wel eens een Courant geschreven? Doe het eens, en stel u voor dat ge 't dagelyks doen moest. Verbeeld u, dat ge dan nog boven en behalve de zeeziekerige inspanning die 't ondankbaar werk u berokkent, belasting te betalen hadt ‘voor elke vierkante duim ruimte’ - geykte term - die ge met uw denkbeelden vult... o, 't is vreselyk! En dan later de smart over 't niet-willend Jeruzalem, waarop ik reeds doelde als het lot van ieder die meer wil dan causeren.
Voelt ge hoe diep hem de wonde grieft, dien welmenenden schryver der correspondentie-artikels, die den volke iets heeft medegedeeld over zeker gerucht omtrent de vermoedelyke strekking der reize van zekeren diplomaat naar zekere stad tot het ontmoeten van zekere persoon, ten einde hem te polsen over zekere zaken die in zeker opzicht niet zonder zeker belang zouden zyn voor zekere plannen van zekere party?... Voelt ge hoe grievend het zo'n correspondent moet treffen, later te ontwaren dat men al die zekerheden voor zeer onzeker heeft gehouden, en dat, in weerwil zyner verzekeringen.
Maar, om billyk te zyn, er bestaat een nog zwaarder lot dan dat van een courantenschryver. Het is dat van den arme die de couranten lezen moet. Ik sympathiseer ten volle met de zachtmoedigheid der wet, die de nieuws- en gedachten-fabrikanten van de duimschroeven der zegelbelasting bevrydde, maar gloort er dan nergens een vonk van meewarigheid voor de ongelukkigen die gedoemd zullen zyn tot het genieten (germanisme!) van die dagelykse pitance der pers? Ik had gehoopt dat het zo moeilyk gevonden equivalent wat hoger zou geweest zyn, om daaruit de goede burgery schadeloos te stellen voor het ongemak dat het innemen van al die ‘vierkante duimen gedachte’ onmisbaar moet teweegbrengen. Hoe, ik zal - om, als die mevrouw van de sla, op de hoogte van myn tyd te blyven - dagelyks moeten plaats ruimen in myn gemoed voor allerlei kennis en weten- | |
| |
schap; ik zal myn geheugen tot een pakhuis moeten maken van elke byzonderheid die er voorviel te Nullenburg; ik zal myn aandacht moeten lenen tot het laden en lossen van allerlei nieuwtjes en denkbeelden, en er zou hoegenaamd geen schadeloosstelling worden gegeven voor dat ruw misbruik der vermogens myner ziel? Dat is infaam. Halve rechtvaardigheid, uw naam is zegelafschaffing!
Daar is te Rotterdam een man. Dit nu begryp ik zonder inspanning, en ik vorder geen pakhuishuur voor 't opnemen in myn gemoed van zulke waarheid. Maar... die man heeft z'n been gebroken.
Wat gaat my dit aan? Er worden zoveel benen gebroken. Elk been is wel beschouwd bestemd ten laatste gebroken te worden. Wat raakt het my of die man z'n been wat vroeger brak dan gewoonlyk?
Maar ik vergis me. Niet het bericht dat die man z'n been heeft gebroken, maar ‘dat hy het ongeluk heeft gehad z'n been te breken’ - denk aan de belaste □ duimen! - moet ik opnemen in myn voorstellingsvermogen. Goed. Ik doe het. Ik doe 't met weerzin, maar... ik doe het.
Zo goedkoop kom ik er echter niet af. Ik moet weten dat de man Jansen heet, dat hy verversknecht is - schilder zeggen de Amsterdammers - dat zyn vrouw hoogst zwanger is...
Van m'n jeugd af heeft het my getroffen, hoe altyd alle vrouwen hoogst zwanger zyn, als hun echtgenoten van een ladder vallen. Er schynt zeker mysterieus verband te bestaan tussen duizeligheid en aanwas van populatie.
Hoe dit zy, ik heb 't relaas gelezen, en daarmee de plaats gevuld, die ik had kunnen gebruiken voor iets beters - Idee 464. Ik ga nu voorby, hoeveel zaken van die soort door de voortaan onbelaste courantenschryvers op deze wyze verraderlyk in myn gemoed worden geworpen. Maar zie... den volgenden dag moet ik kladden in myn memoriaal. De man heette niet Jansen, maar Pieterse. Hy was geen verver, maar stucadoor. De vrouw was - ausnahmsweise - niet zwanger, daar de beenbreukige niet getrouwd was. Ook had hy niet zyn been gebroken, maar slechts z'n broek gescheurd. De zaak was voorts niet te Rotterdam voorgevallen, maar... nergens, als ge wilt, want het is wél zo!
| |
| |
Had nu elk krantenlezer iemand die zich tot zeef of filtreer wou pretéren... och lieve hemel, wat zou er weinig overblyven van de zevensterren onzer dagbladlitteratuur!
Ik ben zo gelukkig niet, en zal - tenzy ik liege - volmondig ja moeten zeggen, als men my vraagt: of ik de dagelykse voortbrengsels onzer pers gelezen heb. Maar het zal my moeite kosten zo oprecht te zyn. Wat zal men van my denken!
In Godsnaam! Men mag zich niet beter voordoen dan men is. Ja, ik heb gelezen, en lees nog dagelyks wat Handelsblad, Rotterdammer, Tyd, Arnhemmer en Dagblad ons vertellen van diplomatische reizen, gevallen ververs, ‘echt’ liberale of ‘echt’ conservatieve beginselen! Ik lees dat alles, en beken het, maar, nog eens, het kost my moeite.
Want het verstand heeft z'n pudeur, zowel als 't bourgeois fatsoen van die filtreerdame. Als zy ben ik beschaamd, en als zy zoek ik naar een slaschotel, om 't gesprek af te breken dat myn oprechtheid in de klem brengt.
Daar ik maar causeer - vergeet dit niet, lezer. Ik heb geen embonpoint te verliezen - zal ik 't my niet aantrekken, als deze of gene uit het voorafgaande tot het besluit komt, dat ik de zegelbelasting had willen zien behouden. O neen. Indien ik - par impossible, naar 't schynt - lid van de Kamer ware geweest, zou ik voor de afschaffing gestemd hebben, maar... sans phrase! Want de zaak is te eenvoudig en te nietig om daarover zoveel dwaasheid en wysheid te verkopen, als op 't laatste Letterkundig Congres, in de dagbladen en in brochures geschied is. De verhandelingen over die materie hadden evenwel, boven de beenbreuken, dit voordeel dat men ze uit den weg kon gaan. Door een gemoedelyk bovenschriftje waren de zeef-echtgenoten gewaarschuwd, en vele couranten die in ellenlange artikelen betoogden dat Mr De la Palisse een uurtje voor z'n dood nog in leven was, hebben een onsterfelyken roem behaald door het goed vertrouwen waarmede men hun artikelen oversloeg.
Anders was het gesteld met de ‘behoudende’ bladen, die - ik weet niet recht waarom? - 't consigne schenen ontvangen te hebben het dagbladzegel met klauw en tand te verdedigen. Zy moesten bewyzen dat La Palisse dood was vóór z'n overlyden, en hadden dus talent nodig. Ze bezaten dat ook. Het ‘Dagblad’
| |
| |
was uniek, en voorzeker zou de zaak anders zyn uitgevallen, indien de uitslag ware afhankelyk geweest van het spiegelgevecht dat daarby vertoond werd. De afschaffing was een parti-pris, - 't werd tyd! - en 't is inderdaad te betreuren dat een begaafdheid als van den heer Lion...
Lezer, weet ge wel dat die heer zo'n ‘byzonder gemeen persoon’ is? Ik geloof niet, dat er - na Multatuli altoos - tussen Dollart en Moerdyk iemand gevonden wordt, die den heer Lion te boven gaat in ‘byzondere gemeenheid’. Die man denkt gemeen, spreekt gemeen, handelt gemeen; staat, loopt, zit, eet en drinkt gemeen; ja, ik ben overtuigd dat hy gemeen slaapt en droomt. En, ik zeg dit niet als een lasteraar - er zyn er zo! - die zich wegstopt als men hem reden vraagt van zyn kwaadspreken. Ik blyf het antwoord niet schuldig, als men my vraagt wat dan toch de misdaad is, waaraan Lion zich gedurende 24 uren in het etmaal schuldig maakt? Ik zet puntjes op de i's, en trotseer de vervolging wegens laster. De heer Lion, om het dan maar ronduit te zeggen, is...
Maar het zou jammer zyn, als ik deze eerste Causerie tot punt van uitgang maakte van een injurie-proces. Ook komt my de juiste kwalificatie van de verregaande ‘gemeenheid’ des heren Lion moeilyker voor dan ik aanvankelyk dacht, en als ik my vergis in de termen zal ik 't proces verliezen, dat ik provoceer. Zo gaat het dikwyls. Men meent iets te weten, en zodra het er op aan komt de juiste uitdrukking te kiezen voor zyn indruk ontsnapt ons het beeld dat zo helder scheen. Ik vraag uitstel voor het indienen myner gemotiveerde acte van beschuldiging tegen den Hoofdredacteur van dat vervloekte Haagse Dagblad. Misschien vind ik 't verloren meesterwoord onder deze of gene acacia terug, nog voor het sluiten myner Causerie, en zo ja, dan zet ik 't er nog even, al ware 't als postscriptum, by. D'ici-là vergenoege men zich met de plezierige overtuiging dat de persoon in kwestie schuldig is aan verregaande ‘gemeenheid’. De redacteuren van... al die andere couranten - voornamelyk liberale - zyn brave lui.
Dat woord ‘liberaal’ heeft wat in! En die uitdrukking is de enige niet, beste lezer, waarop deze of gene revenant z'n rammelende tanden stomp zou byten, als hy eens terug kwam om te
| |
| |
horen welke vorderingen de Nederlandse taal gemaakt heeft, sedert enige tientallen jaren. Armoede van denkbeelden tracht zich te verschuilen achter de modewoorden van den dag, en er behoort waarlyk voor iemand die niet met z'n tyd meeging, inspanning toe, om te begrypen wat men bedoelt. Oude woorden veranderen van zin. Nieuwe worden ingevoerd. Weer andere uitdrukkingen versleten zodanig door al te herhaald gebruik, dat ze volstrekt geen zin meer hebben.
Ik herinner me - och, 't is zo lang geleden! Het was lang, lang voor ik naar Indië werd gezonden voor myn educatie - ik herinner me dan hoe ik eens in een dorp naby Purmerend door boerenjongens werd nagelopen en uitgejouwd, omdat ik een broek droeg die tot nederigheid werd gedwongen door een paar souspieds.
- Kaik, hai heit skoytjes an... luidde het Ilpendammer: Kruist hem! en ik liep zo hard weg, als myn skoytjes gedoogden.
Nu, zonder vergelyking overigens, want ik ben geen voorstander van kruisigen, ook al drukt men zich anders uit dan ik, by elke aanraking met het jonge Nederland, sta ik te kyken als die boerenjongens by myn souspieds. En niet het jonge Nederland alleen draagt ‘schuitjes’. Alom, in gesprekken, in vlugschriften, in advertentiën, in preken en pleidooien zelfs, bemerkt men zekere zucht naar iets nieuws in den vorm.
Ik zou daar niets tegen hebben, indien zodanig streven het kenmerk droeg van behoefte aan oorspronkelykheid. Maar - en dit is het eigenaardige van deze nieuwigheden - ze dragen het schandteken der slaverny van bête, idiote navolgingsmanie op het voorhoofd, en blyven slechts modieus of gedistingeerd in de ogen van... Ilpendammers, die niet wisten dat ik eerst permissie kreeg om myn broekje te breidelen, toen de mode van die onder-bretels reeds lang aan 't afgaan was.
Toch was ik er groots op, en nooit ging ik met meer genoegen - met minder weerzin, bedoel ik - naar de kerk, dan op den eersten Zondag na die omwenteling in myn garderobe. Voor geen geld had ik het gezeur van den voorzanger willen verzuimen, en ik genoot - germanisme alweer - vóór- en nagebed, dertiendelige preek, toepassing, en zelfs den zegen. Alles om zoveel langer myn souspieds te laten kyken.
| |
| |
Zo loopt men ook met nieuwe woorden rond, en het is grappig om te zien hoe daarby het verwaand schoeisel wordt vooruitgestoken. Grappig! Och neen, vervelend en bedroevend is het, te moeten ontwaren dat men alleen dáárom in de kerk der conversatie of in de katechiseerkamer der polemiek gekomen is, om nieuwigheden te luchten te hangen, die we reeds zagen dragen door de dii minorum gentium der mode.
Het jammerst is dat dit misbruik - als immer - het gebruik bederft. Ik weet waarlyk niet meer hoe ik my moet uitdrukken, als ik iets prachtig vind. ‘Prachtig’ is tegenwoordig alles waarover men niets te zeggen weet. ‘Prachtig’ zyn, eens voor al, al de redevoeringen der leden van onze party. ‘Akelig’ is alles wat mishaagt, al ware 't ook door lafheid of onbeduidendheid. ‘Bepaald’ is verheven, of verlaagd, tot een adverbium dat Borger voortdurend doet omkeren in zyn graf. Laat ons hopen dat het ten slotte, voor 't afdanken als stopwoord, een even getal keren gebruikt zy. De man die zo flink staccato het woord gebruikte om de grenzen aan te duiden die ‘vader Ryn’ stelt aan 't ‘vorstelyk rechtsgebied’, heeft wel verdiend op z'n rug te liggen. En alle gestorvene mathematici - zo stipt op 't bepalen, waarin ze gelyk hadden - ook.
Het woord ‘flink’ dat me zo even uit de pen viel, neemt in de schryftaal van dag tot dag meer de overhand, en wel - natuurlykerwyze! - liefst in een zin, waarmee 't woord zelf verlegen wezen zou, als 't voelen kon. Ik heb vrede met een ‘flinken’ arbeider, een ‘flinken’ agent van politie, een ‘flink’ besluit, enz. Maar ‘flinke’ onderhuizen, die men te huur aanbiedt, ‘flinke’ kameniers...
O, erger nog! De novateurs gaan tot ‘fiks’. En ook daartegen zou ik me niet verzetten, als men - dit woord borgende aan 't Latyn, wat ons toch even vry staat als den Fransen het verliplappen van hun hele taal - het gebruikte in den zin van: vast, stevig, ferm. Doch zie, wat gebeurt! Ieder weet dat geen oprechte Hollander gelukkig kan zyn zonder ch's als onnodig staartje van woorden of lettergrepen die op s uitgaan. Daar las ik nu niet langer geleden dan gister, dat een fatsoenlyke Mevrouw...
Eens voor al, alle adverterende personen zyn door en door fatsoenlyk en pégé.
| |
| |
...dat een fatsoenlyke Mevrouw een ‘fiksche’ meid vraagt. Stond er nu fikse of liever nog fixe, dan ware de uitlegging niet moeilyk. Die meid moet vast op haar benen staan, zou men kunnen denken. Wellicht sukkelt die fatsoenlyke Mevrouw aan vallende ziekte. Misschien ook maakt mynheer nu en dan misbruik van sterken drank, en de meid zal belast worden met de zorg dat hy in zulke crises behoorlyk naar z'n bed wordt gebracht. Mogelyk is 't fatsoenlyke huis wat bouwvallig... de pui waggelt misschien, en de fixe meid zal dienst doen als caryatide. Ook kan 't zyn dat het woord fixe op te vatten is in verstandelyken zin. De meid moet stevige begrippen hebben over de dogmatiek, en zich noch door Zaalberg, noch door den zendeling Esser van haar stuk laten praten. Wie weet ook of er niet een zedelyke betekenis aan het kwestieuse woord moet gehecht worden. De vorige meid verwisselde telkens van vryer, de nieuwe titularis zal in staat moeten zyn al haar vryers behoorlyk te fixeren...
Hoe dit zy, met myn gewone goedwilligheid zou ik begrypen wat die fatsoenlyke Mevrouw met haar postulaat bedoelt, indien niet de ongelukkige ch myn welmenendste uitleggingen den pas afsneed. ‘Fiksch’ staat er, dat is: fikachtig, fikkig, fikkerig, gezind tot... eilieve, ieder die Duits verstaat zal inzien, dat de zeer fatsoenlyke Mevrouw (pégé) zonderlinge eisen stelt aan haar vrouwelyk personeel.
Maar als ik haar kende en ontmoette, zou ik me wel wachten haar dit te zeggen. Want ik heb gehoord - by ondervinding weet ik dit alweder niet - dat velen boos worden, als men hen opmerkzaam maakt op dwaling.
Daarom ook zwyg ik over de ‘agrarische wet’ - alweer een nieuw woord! Zou men niet menen dat het Gracchussen regende? - over de Maatschappy tot enz. van den Javaan, over onze Tweede Kamer, over onze Kieswet, over de Scherpschuttersverenigingen, en over nog veel meer.
multatuli
P.S. Daar valt me, by 't schryven van m'n naam, de misdaad van Lion in. De man heeft - in Holland! - talent. Quel crime abominable... ce pélé, ce galeux... Zie zo, 't is er uit. En nu 't proces van injurie! -
|
|