Volledige werken. Deel 4. Een en ander over Pruisen en Nederland. Causerieën. De maatschappij tot nut van den Javaan. Ideeën, derde bundel
(1952)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 92]
| |
Aantekeningenblz. 15, r. 31 - Zie de ‘Mémoires de Sully’, waarin deze byzonderheid met ronde woorden vermeld staat. Ik meen zelfs my te herinneren dat Sully den aankoop der heerlykheid Sommelsdyk in verband brengt met het savoir-faire van Aerssen, of liever van diens vrouw, maar ik heb dat werk niet by de hand, om 't na te slaan. (1867)
21:21 - Vóór de correctie is my gebleken dat Friedrich Wilhelm inderdaad zich in Den Haag veel met geloofszaken had ingelaten. Ook had hy vandaar medegenomen een grote dosis van wat men (ten onrechte in tegenstelling van: geloof) bygeloof noemt. De witte dame van Charlottenburg en de proeven van den goudmaker Helmont speelden een groten rol in zyn leven. (1867)
22:16 - De beide Smouts waren predikanten, vader en zoon, die te Dordrecht, kort na elkander (ten blyke van de byzondere godsdienstigheid die er uit Nederland viel mee te nemen, zeker) opgehangen zyn ter ere van 't waar geloof. (1867)
23:19 - Er hat recht. (1867; geschrapt in 1879)
24:1 - Das Sie mit eben demselben Trumpfe bekräftigen müssen. De koning moest er dus h......... op zeggen. (1867)
24:11 - De beide zwagers scholden elkander over en weer uit voor: ‘onderofficier’ en ‘komediant’. (1867)
27:8 - De heer Bosscha schryft: annectiën. Ik vind deze schryfwyze onjuist. Het inslikken van landen heeft niet te doen met een latyns supinum. Het woord beduidt in de diplomatie zodanige handeling als waarvan Frankryk het voorbeeld gaf met Savoye, en stamt dus eenvoudig van annexer. De zaak is oud, maar 't woord is nieuw. Bovendien geloof ik dat ‘annectie’, al | |
[pagina 93]
| |
zy 't grammaticaal correct, niet juist de bedoelde betekenis uitdrukt. ‘Annexatie’, in het jargon der diplomatie, betekent de handeling die een land van niet-annex tot annex maakt. ‘Annectie’ zou eenvoudig beduiden: de toestand van annex-zyn. De ‘annexatie’ van Hannover, Nassau enz., is geschied; de ‘annectie’ bestaat. Die woorden zullen dus wel nagenoeg tot elkander in rede staan, als vallen en vellen, liggen en leggen, enz. (1867)
27:31 - Naby den Saalhof in Frankfort, gebouwd op de plaats waar Lodewyk de Vrome in 822 zyn paleis Sala oprichtte, staat, waarschynlyk op Romeins fundament, de Römerhof, gewoonlyk kortaf Römer genaamd. Over den oorsprong heerst verschil van gevoelen. Het gebouw werd in 1405 eigendom der stad die het verrykte met een zuilengang op de eerste verdieping, en tot raadhuis inrichtte. Die zuilengang werd de Keizerszaal genoemd, wyl daarin het grote Kronings-feestmaal werd gegeven. De Keizer vertoonde zich door de vensters aan het volk. Op de markt werd wyn geschonken, en een Kronings-os gebraden. Ook werd er by die gelegenheid kleine munt onder de menigte gestrooid. (Zie hierover Goethe's Wahrheit und Dichtung). Keizer Karel VII koos den Römer tot vergaderplaats van den Duitsen Ryksdag. Daar werd in 1806 den Frankforters het verlies hunner onafhankelykheid aangekondigd. In 1848 vergaderde in de Keizerszaal een commissie uit het zogenaamde Voor-parlement, en in 1863 kwam daar het Vorsten-congres byeen. In den Römer worden vele oudheden, schilderyen, portretten van Keizers, bullen, enz. bewaard. (1867)
27:32 - Naby Rhense, een vry onbeduidend plaatsje aan den Ryn, stond de zogenaamde Koningsstoel, welks oorsprong onbekend is, doch die door de Fransen in 1798 werd verwoest. Op de fundamenten van het oud gebouwtje heeft men een gedenkteken opgericht. Op deze plaats werden onder den bloten hemel verdragen gesloten, Keizers gekozen en afgezet. Keizer Maximiliaan verscheen hier in persoon om den eed te doen. Daar de Koningsstoel in de nabyheid lag van het Paltzische Braubach, het Keulse Rhense, het Trierse Stolzenfels en het Mainzer Lahneck, stootten hier de bezittingen van de vier Ryn- | |
[pagina 94]
| |
aant.
(1867)
29:6 - Von Lang: Memoiren, I, 212. Scherr, die niet gemakkelyk een schryver pryst (hy geselt Goethe nu en dan ter dege, vooral over diens hofraderig karakter) zegt van Lang: ‘hy is een van de weinigen die een paar ogen hebben, waarmee men in staat is de dingen te zien zoals ze zyn.’ (1867)
29:22 - Schwatz- und Klatschstube. Onze kinderen zullen hetzelfde van de tegenwoordige parlementen zeggen. (1867)
40:5 - En die historie van de matrozen is niet eens waar. Ze kan niet waar zyn. 1e. Geen hollands matroos roept: hoezee. 2e. Geen hollands officier kommandeert dat woord. 3e. Geen matroos gebruikt het woord: O wee! Die uitroep is zelfs geen hollands, dat heet: geen spreek-hollands; 't is een boekenwoord. Als de matroos kwaad is, verschuift hy zyn pruim, en bromt: godverdomme, waarvoor men trouwens ook niet bang hoeft te zyn. Dat hoezee nooit geroepen wordt, kan Bosscha van elken zeeman horen. De dappere vaderlandslievende rymklank van O wee! had dus geen voorman. Hoezee is niet (zoals ik telkens door ‘letterkundigen’ hoor beweren) een hollands woord. Het is hongaars, en 't grondwoord der benaming, tevens oorlogskreet, van huzaren. Het woord heeft in 't hongaars twee betekenissen. De ene is: twintig; de andere is my ontgaan, doch in Hongarye zelf is men 't oneens, welke dier twee betekenissen tot de afleiding van 't woord huzzar (speciaal-hongaarse kavallerie) heeft aanleiding gegeven. Als men de betekenis van twintig aanneemt, zou 't doelen op de heffing der rekruten, één man van de twintig, of zo iets. Hoera is niet hollands, niet engels, niet russisch, maar behoort tot al die talen tegelyk, als de by benadering gespelde onomatopee van rrrr, of hhhrrr (ῥἀ, verkorting van ἄρα). 't Is de indisch-griekse geaspireerde ro (῾ρ), dezelfde letter die 't maleise aje R onderscheidt van 't sanskrit-germaanse aa, au, aue; die aan 't slot van oeasser, wasser, het verschil aanduidt tussen een stilstaande oase en een stRoom, en die in 't javaans het vredig banjoe opstuwt | |
[pagina 95]
| |
tot den donderenden, alles verwoestenden banji R. Niet schoolmeesters hebben de taal gemaakt, maar de natuur. Van haar moesten de lui die ‘Woordenboeken’ schryven, iets trachten te leren. Nu staan zy, met al hun boekenwysheid, eigenlyk beneden den zeer ongeletterden vice-admiraal K., die in het vuur zyner voordracht, aan een dame willende beschryven hoe zyn scheepsvolk by zekere gelegenheid van geestdrift blaakte, zyn matrozen schetste als hoera roepende in het want. Hy maakte flinkweg van ‘hoera’ een werkwoord, dat op paradéren rymde. Kan men geestdrift plastischer tekenen? Verbeeld je, in 't want! (1867)
40:38 - Zie over dien Van der Palm en zyn nationaliteits-begrip myn Ideeën (Deel III, blz. 284-285). (1867)
48:13 - De voor zeker gehouden benoeming van den heer Von Moltke tot minister van marine is van grote betekenis. De hem in Pruisen toegekende specialiteit is het ontwerpen van krygsplannen. Het departement te welks behoeve men den generalen staf des legers van zyn chef berooft, moet bestemd zyn een zeer belangryken rol te spelen. Men weet overigens dat Pruisen yverig in de weer is in China, in Japan. Met het eerste zyn onderhandelingen aangeknoopt over den afstand van Formosa. Aan de universiteit te Berlyn stond onlangs op het ‘zwarte bord’ een oproeping van jongelieden, geschikt en genegen om naar Japan te gaan, ten einde zich daar te bekwamen tot tolken. Zelfs met den sultan der Solo-eilanden (een roofstaat) is Pruisen dezer dagen in aanraking gekomen. Overal heerst leven, alles is ontwaakt, bedryvig, vurig. Alles zoekt bezigheid, uitbreiding, gelegenheid tot aanwending van kracht. En men durft spreken van behoefte aan rust, en men bouwt op die behoefte als op een grond van ‘bemoediging’? (1867)
58:4 - Ik ben niet in de gelegenheid den letterlyken tekst op te geven van de woorden waarmee Thorbecke zo naief zyn ministeriëlen ambtgenoot uitliet door een achterdeur. Men sla het na, om te zien of ik wat den zin der woorden aangaat, overdryf. (1867) | |
[pagina 96]
| |
58:29 - Ik wil niet geacht worden den heer Betz de tegen hem ingebrachte beschuldigingen zo hoog aan te rekenen. 't Was een mug tegenover veel kemels. Maar zy die de zaak zo hoog opnamen, hadden geen genoegen mogen nemen met de uitvlucht. (1867)
62:10 - Vry-Arbeid; deel II, blz. 235. (1867)
67:30 - Zie Ideeën; deel III, blz. 115. (1867)
68:10 - Het doet er nu niet toe of Louis zich liet betalen voor dat ‘door de vingers zien’. Veel handelshuizen voeren er wel by. Zie de Gedenkschriften van den baron Strik van Linschoten. Volgens dien Schryver dateert de opkomst der Willinks en van het later gevallen huis van Sillem uit die dagen. De smokkelary speelde een groten rol, en gaf aanleiding tot pikante avonturen die wel waard waren eens geschetst te worden. Ik herinner my uit myn jeugd vele verhalen van vechtpartyen met de Franse douanen, van nachtelyke landingen op de Friese eilanden, van stapelplaatsen op Helgoland, van holen in de duinen. Myn vader heeft eens met zekere D. Visser (een soort van Paul Jones op kleine schaal; later was hy vredig koopvaardyschipper, en voerde de Havana-packet) een hun behorend schip losgemaakt ‘van de ketting’ te Enkhuizen, en onder 't vuur der kanonneerboot die hen vervolgde, uit de haven en naar Engeland gebracht. Er ware een schone roman te schryven over dat: sixty years ago. (1867)
71:27 - Dit laatste is hoofdoorzaak. Wie 't wel meent met de waarheid, vrage eens, niet aan den werkman, maar zelfs aan elken ‘fatsoenlyken’ burgerman met wien men in aanraking komt, en die desnoods het gevorderde ‘kwartje’ zou kunnen missen, of hy ooit een Museum bezocht heeft? Ik durf beweren: niet één van de duizend. Van den werkman, dat is: van verreweg het grootste deel der natie, is geen spraak. Hy heeft waarachtig dat ‘kwartje’ hoognodig voor wat anders. ‘Zo'n museum, zou hy zeggen, is goed voor ryke lui: aan zo iets kan ik niet denken.’ En dat is waar. (1867)
71:38 - Wy zyn te ‘fatsoenlyk’ en te ‘deugdzaam’ om goede | |
[pagina 97]
| |
stukken te maken. Myn ‘Bruid daarboven’ is een vod, juist om die reden. Thans zou ik iets beters kunnen leveren, maar... men zou 't niet durven spelen. Want al beging ik nu de bêtise niet, ‘deugd’ graaf te maken, of schelmen beschaamd, het publiek houdt van die leugens, om zich 't recht te kopen in de wereld precies andersom te doen. De uitgave van myn ‘Bruid daarboven’, een Jugend-Sünde heb ik 't genoemd, had moeten vergezeld gaan van een opstel over dramatische kunst, en van een wegwyzer hoe men van hartelyke, dweepachtige mensenliefde en offerdorst kan geraken tot mensenverachting en bitterheid. Maar ik was aan 't zwerven, en had tot schryven geen gelegenheid. Vry uilig werden enige fouten in dat stuk gegispt. De beoordelaars (behalve misschien Lindo) zagen niet in, dat het hele stuk een fout was. Ook begreep niemand het zielkundig verband tussen Holms bespottelyke edelmoedigheid, en Havelaars misrekening. Doch, een vraag: hoe komt het, dat een voddige spelery uit de dagen myner jeugd zo dapper is aangevallen, en dat ieder dien ik (anders!) aanviel in later geschriften, zwygt als een betrapte dief? Komaan, Nederlanders, dominees, ministers, professors, Van Twist, laat eens iets van u horen! of durft gy niet? Zó is het. (1867)
75:36 - Quand les vanités et les ambitions se combinent dans une même effervescence, quand le succès est une affaire d'amour-propre et de calcul, on ne sait jusqu'où peut aller l'activité humaine, et quel chemin elle fait dans les voies de l'intrigue! Les plus honnêtes s'en défendent d'abord, puis finissent par s'y laisser entraîner. Il en est de cette cuisine comme de toutes les autres, il ne faut pas la voir de trop près. Quant à moi, j'en sortis profondément dégoûté du mécanisme réprésentatif et des petits ressorts sur lesquels il repose.’ Louis Reybaud: Du parlémentarisme. Juist! Wie een oog slaat in de keukens waar de parlementspoppen worden gebakken, is er misselyk van. (1867)
84:38 - Toen Napoleon I Amsterdam bezocht, weigerde een karreman uit den weg te gaan voor de keizerlyke rytuigen, onder bewering dat hy, volgens zyn instructie, alleen hoefde te | |
[pagina 98]
| |
wyken voor een dokterskoets. De arme drommel kreeg de ‘zes weken’ maar werd in 't geheim schadeloos gesteld. (1867)
90:14 - Wanneer men de cyfers van gesneuvelden en gewonden vergelykt met het getal manschappen dat aan veldslagen deelnam, komt men tot de conclusie dat het onderscheid tussen goed- en slecht-schieten byna onverschillig is. In alle actiën gaat het getal ongekwetsten, die zich overgeven of weglopen, dat der doden of gewonden honderden malen te boven. Men zou voor z'n gezondheid een veldslag meemaken. De bloedigste zyn, vergelykenderwys gesproken, vry onschadelyk. Er bestaat een soort van ‘militaire eer’, onbegrypelyk voor iemand die ‘hart’ heeft. Het spreekt vanzelf dat de overwinnaars gouden bruggen bouwen, en groter ruimte laten aan de betekenis van: ‘avec les honneurs militaires’ dan een burger die zyn land verdedigt, zou gelieven aan te nemen. De generaals doen dat à titre de revanche, natuurlyk. Onder de correctie. Als om een zegel te zetten op deze noot, spreekt de minister van oorlog, by 't verdedigen van zyn budget, over een ‘tweede verdedigingslinie, wanneer de eerste geforceerd zal zyn’, ja zelfs over een derde! Dit voorzien van het ‘forceren onzer liniën’, overgezet uit het jargon der zogenaamde krygskunde, beduidt eenvoudig: dat onze troepen zullen weglopen. Zie, ik zou vrede hebben met een budget van oorlog, tienmaal hoger dan het is (een kleinigheid altyd, in vergelyk met wat de Pruisen ons zouden kosten) wanneer wy slechts voor dat geld generaals, officieren en soldaten konden bekomen, die niet wegliepen, en ministers die niet, door dat weglopen voor te stellen als mogelyk of waarschynlyk, ons leger voorbereidden en verlokten tot lafhartigheid. De natie betaalt haar leger niet: om ‘liniën te laten forceren’, maar om één linie (dat is: de grens) te verdedigen. Het spreekt vanzelf dat in de Kamer weer niemand opstond tegen zo'n ministeriële budget-krygskunde. Krygskunde?... Idee 475! (1867) |
|