| |
| |
| |
Alphabetische lijst van verklaringen
De aanduidingen (I), (II) verwijzen naar uitvoeriger omschrijvingen in een der voorgaande delen.
aaltolletje: zeskantig draaitolletje, gemerkt met de letters A, B, D, N, S en T om een kansspel te spelen. In kolom 29 van het grote Woordenboek stellen De Vries en Te Winkel voor, dit woord te spellen: a-al-tolletje, en maken zij de volgende opmerking: De dwaze spelling Aaltolletje, die men hier en daar aantreft, maakt het woord geheel onverstaanbaar. |
Abimelech: koning der Filistijnen te Gerar. Abraham, en later Izak, kwamen tot hem wegens hongersnood. |
Ablaing van Giessenburg, Rudolf Charles d' -: liberale vrijdenker (1826-1904), boekhandelaar te Amsterdam, eerste uitgever van Multatuli's Ideeën (als R.C. Meijer). |
ablativus absolutus: Latijnse naamval met speciale functie. |
accessoir (Fr.): bijkomstig, bijbehorend. |
Achab: koning van Israël (876-854), gehuwd met Isebel van Tyrus. Opleving van de Baäldienst en strijd met de profetische partij van Elia. |
Adelheid von Wülfingen: treurspel van de Duitse toneelschrijver August von Kotzebue (1761-1819). |
adept: ingewijde in een geheime wetenschap of kunst. |
ad opus jus habentium (Lat.): ten bate van rechthebbenden. |
aether: in de moderne natuurkunde een veronderstelde stof, die de gehele wereldruimte doordringt en omringt. |
agrarische wet: de Indische Agrarische Wet van 1870 regelde de uitgifte van woeste gronden. |
air gauche (Fr.): linksheid, onhandigheid in gezelschap. |
Ajalon: oude stad van de Amoriten in Palestina. |
à la barbe der ‘bozen’: ten spijt van -. |
alas, poor mankind (Eng.): helaas, arme mensheid. |
Alcibiades: Grieks veldheer en staatsman (450-404 v.Chr.). (II) |
Alembert, Jean d' -: Frans wiskundige en wijsgeer (1717-1783); met Diderot de grootste der Encyclopedisten. |
| |
| |
Alexander de Grote: klassiek veroveraar (356-323 v.Chr.), koning van Macedonië, 334; veroverde Klein-Azië, Palestina, Egypte, Perzië en drong door tot de Indus. Kenmerkend is de vertelling dat hij te Gordium een ingewikkelde knoop met zijn zwaard doorhakte. |
Alexander D.M.: schuilnaam van Jhr A. de Meij van Alkemade, auteur van een boek getiteld: De Bijbel, beschouwd in zijne eigenlijke waarde (Amsterdam, 1859). |
alignement: rooilijn. |
aloë: lelieachtige plant, afkomstig uit Afrika, en waarvan gezegd wordt dat hij slechts eens in de honderd jaar een bloem voortbrengt. |
Alphen, Hieronymus van -: Nederlands dichter (1746-1803), bekend door zijn ‘Proeve van Kleine Gedigten voor Kinderen’ (1778-1782). Het vers: De dood van Prins Willem den Eersten in: Nederlandsche Gezangen (1779) begint:
‘Daar ligt de hoop van Staat! wie stuit nu Spanjes woeden? De handen hangen slap: de held is bleek van schrik!
Wie leeft er, die na hem ons Neêrland kan behoeden?’
Zoo sprak het weerloos volk; maar Neêrlands God zei:... ‘Ik!’ |
ambiguïteit: dubbelzinnigheid. |
amende honorable (Fr.): verzoek om verontschuldiging. |
à mon aise (Fr.): op mijn gemak. |
à mon tour de dire (Fr.): om op mijn beurt te spreken. |
anaesthesie: ongevoeligheid voor indrukken of voor pijn. |
anathema (Gr.): vervloeking; uitbanning uit de gemeente. (I Cor. XVI:22). |
Anderson, Marie -: schrijfster van romans en brochures (1842-1912); behoorde tot de kring van Multatuli in Den Haag, na 1862. |
Andrieux, François Guillaume Jean Stanislas -: Frans rechtsgeleerde, staatsman en dichter (1759-1833), hoogleraar in de taalkunde te Parijs. Van zijn gedichten vertaalde Multatuli in zijn jeugd ‘Le meunier de Sans-Souci’. |
appendentie: aanhang. Met ap- en dependenties: met al wat er bij behoort. |
Apollo: godheid bij de Romeinen, zoon van Zeus, god van het licht, en van de kunsten. |
| |
| |
après eux le déluge (Fr.): variant op de bekende uitspraak van Lodewijk XIV: ‘après nous le déluge’, na ons de zondvloed; wie dan leeft, die dan zorgt. |
Aramaldi: schuilnaam van Aart Admiraal (1833-1878), directeur van het Telegraafkantoor te Schoonhoven. Vriend van Multatuli. |
à rebours (Fr.): tegen de draad; averechts, verkeerd. |
Aristoteles: Grieks wijsgeer (384-322 v.Chr.). (II) |
Arkadië: landschap in de Peloponnesus (Gr.), door dichters geprezen om zijn landelijk schoon en zijn eenvoud. |
Arminianen: richting in het 17de-eeuwse protestantisme; volgelingen van Jacobus Arminius (1560-1609), professor te Leiden, die de Voorbeschikking verwierp. Later Remonstranten genoemd. |
Asnoth: dochter van Potifar, vrouw van Jozef. |
Assas, Nicolas (eig. Louis) d' -: Frans officier (1733-1760). (I) |
à titre de revanche (Fr.): bij wijze van vergelding. |
Attila: berucht koning der Hunnen (gestorven 453), meedogenloos krijgsman en veroveraar. |
auto da fe (Port.): lett. daad des geloofs; vonnis van de kerkelijke rechtspraak, in Spanje en Portugal, tegen van ketterij verdachte personen; na schuldigverklaring besloot de wereldlijke rechtbank meestal tot levend verbranden. |
avènement (Fr.): komst; speciaal gebruik van de Messias. |
|
bal musard (Fr.): cabaret met gelegenheid tot dansen. |
Barker, Joseph -: Engels predikant, schrijver en redetwister over geloofszaken (1806-1875). Ging in 1851 naar Amerika. |
Barnave, Antoine Pierre J.M. -: een der leidende figuren tijdens de Franse Revolutie (1761-1793), stichter van de club der Jacobijnen. |
Barneveld, Johan van -: Nederlands staatsman (1547-1619), tegenstander van Maurits. Hij verdedigde de souvereiniteit van Holland tegenover de Staten-generaal. Werd in 1619 op het Binnenhof in Den Haag onthoofd. |
Bauer, Bruno -: Duits critisch theoloog (1809-1882); in 1842 afgezet als docent te Bonn; werd ambtenaar aan een bank. |
Baur, Ferdinand Christian -: Duits theoloog (1792-1860). Se- |
| |
| |
dert 1826 professor in Tübingen. Verrichtte met zijn onderzoekingen op het gebied van de kerkgeschiedenis baanbrekend werk. Grondlegger van de z.g. Tübinger School. |
Beets, Nicolaas -: Nederlands theoloog en letterkundige (1814-1903), schrijver van de Camera Obscura (1839) en van enige bundels, vooral stichtelijke gedichten. |
Behemotten: monsters; vgl. Job XL: 10-19. |
Belle-Alliance: hoeve bij Waterloo. |
Berbice: landstreek en havenstad in Brits-Guyana. |
Berryer, Pierre Antoine -: Frans advocaat en staatsman (1790-1868), bekend door zijn Discours parlementaires (1872-'74). |
Betz, Gerardus Henri -: Nederlands industrieel en staatsman (1816-1868), minister van financiën onder Thorbecke, met veel belangstelling voor het koloniaal beleid. |
bien poser une question, c'est presque la résoudre (Fr.): een vraagstuk goed te stellen is al bijna het op te lossen. |
Bleeker, Pieter -: Nederlands geneeskundige (1819-1873), bekend door zijn geschriften over de vissen in de Indonesische wateren. |
Blount, Charles -: Engels deïst en auteur van enige boeken, welke karakteristiek zijn voor de schrijver als vrijdenker (1654-1693). |
Blücher, Gebhard Leberecht von -: Pruisisch generaal-veldmaarschalk (1742-1819). Hielp op 18 Juni 1815 de slag bij Waterloo winnen. |
Boeotiër: bewoner van het landbouwgebied Beotië in Griekenland; fig. boer, lomperd, onnozele bloed. |
Boerhaave, Hermannus -: Nederlands geneeskundige van Europese vermaardheid (1668-1738). Hoogleraar te Leiden. |
Bolingbroke, Henry Saint-John, later Lord -: Engels staatsman (1678-1751). In 1710 belast met de portefeuille van Buitenlandse Zaken, streefde hij ernaar een einde te maken aan de Spaanse Successieoorlog. Onder George I aangeklaagd wegens hoogverraad, vluchtte hij naar Frankrijk, doch keerde later naar Engeland terug. |
Bolivar, Simon -: Zuidamerikaans vrijheidsheld (1783-1830). (I) |
bon an, mal an (Fr.): lett. goed jaar, slecht jaar; hoe het ook gaat. |
| |
| |
Bosco, Don Giovanni -: Italiaans priester, opvoeder en ordestichter (1815-1888); in 1934 heilig verklaard. |
Bosscha, Prof. Dr Johannes -: historicus en staatsman (1797-1874), wiens publicatie ‘Pruisen en Nederland’ (1866) door Multatuli beantwoord werd. |
Bosse, Peter Philip van -: Nederlands liberaal staatsman (1809-1879), herhaaldelijk minister van Financiën en later van Koloniën. |
bouillotte (Fr.): een soort kaartspel, waarbij men meestal om geld speelde. |
Boulanger, Nicolas Antoine -: Frans letterkundige en philosoof (1722-1759). |
Bradshaw, John -: Engels atheïstisch schrijver uit de 17de eeuw. |
Bredius, Jan Pieter -: (1811-1878), lid van de Tweede Kamer, behoorde tot de liberale partij, in het bijzonder tot de aanhangers van Thorbecke. |
Bremer, Frederika -: Zweeds schrijfster (1801-1865). (I) |
brisons là-dessus (Fr.): laten wij daarmee ophouden. |
Brunswijk, Karel Willem Ferdinand, Hertog van -: Duits generaal (1735-1806). Zond als opperbevelhebber van het Pruisische leger, na de aanhouding van Prinses Wilhelmina bij de Goejanverwellesluis door de Patriotten in 1787, een ultimatum aan de Staten van Holland, dat afgewezen werd. Trok toen het land binnen, herstelde het gezag van de Stadhouder en keerde daarna terug. In 1806 leed hij bij Auerstedt een verpletterende nederlaag tegen Napoleon. |
Brunswijk-Wolfenbüttel, Lodewijk Ernst, Hertog van -: militair en staatsman (1718-1788), eerst in Oostenrijkse, na 1750 in Nederlandse dienst. |
Büchner, Ludwig -: materialistisch wijsgeer (1824-1899), wiens boek ‘Kraft und Stoff’ (1855) grote invloed had. |
|
Cadmus: stichter van Thebe. |
Cagliostro, Alexander Graaf -: eig. Giuseppe Balsamo, avonturier (1743-1795), trad in Italië, Duitsland, Polen, Frankrijk en Engeland op als arts, natuurvorser, alchimist en spiritist; werd tenslotte te Rome als vrijmetselaar tot levenslange gevangenisstraf veroordeeld. |
| |
| |
Calvijn, Johannes -: Frans-Geneefs godsdiensthervormer (1509-1564), eigenlijk geheten Jean Caulvin, of Cauvin. |
Cambronne, Pierre -: Frans generaal (1770-1842). (I) |
ça me navre le coeur (Fr.): het is hartverscheurend. |
canaux, canards, canaille (Fr.): kanalen, eenden, honden (gepeupel). Een omschrijving van Holland en de Hollanders, welke op naam van Voltaire wordt gesteld, ofschoon ze in de geschriften van deze Franse satyricus niet voorkomt. |
Capitool: hoofdburcht in oud-Rome; politiek-godsdienstig centrum. |
Caracalla, Marcus Aurelius Antonius Bassanius -: Romeins keizer, geboren in 188, keizer in 211, vermoord in 217. |
Casas, Fray Bartolomé de las -: Spaans philanthroop (1474-1566), ging in 1502 naar Amerika, werkte voor de verbetering van de omstandigheden der inboorlingen, werd Bisschop van Chiapas in Mexico. |
cassant (Fr.): verzwakkende, vernietigende, ongeldig-verklarende. |
casus positio (Lat.): het veronderstellen van een geval. |
Catilina, Lucius Sergius -: leider van de beruchte, naar hem genoemde samenzwering te Rome (omstr. 108 v.Chr. - 62 v.Chr.). |
catonisch: van Marcus Porcius Cato (234-149 v.Chr.), Romeins staatsman, die elk zijner redevoeringen in de Senaat besloot met de woorden: Ceterum censeo Carthaginem delendam esse (overigens ben ik van mening, dat Carthago vernietigd moet worden). |
Cecrops: een der koningen of oorspronkelijke leiders van Attica (omstr. 1580 v.Chr.). |
census (Lat.): geldelijke maatstaf die iemand al dan niet tot kiezer maakt. |
Ce que c'est que la gloire (Fr.): Wat is de roem! |
Cervantes Saavedra, Miguel de -: Spaans prozaschrijver (1547-1616), beroemd door zijn roman ‘Don Quichot’ (1605-1615), een satyre op de toenmalige avonturen- en ridderromans, en waarin als voornaamste figuren optreden: Sancho Panza, zijn lompe schildknaap; Dulcinea, het boerenmeisje, dat door Don Quichot als zijn Dame uitverkoren wordt, en Rossinant, zijn uitgemergeld paard. |
| |
| |
ce sont des paroles au vent (Fr.): letterl.: dat zijn woorden in de wind; zinneloos gepraat. |
c'est le sublime du genre (Fr.): het is enig in zijn soort (spottend bedoeld). |
Chaix d'Est-Ange, Gustave Louis A.V.Ch. -: Frans advocaat (1800-1876), meermalen lid der Kamer van Afgevaardigden. |
chambre ardente (Fr.): lett. brandende kamer, een buitengewoon gerechtshof in het 16de-17de eeuwse Frankrijk, berucht door de hardheid van zijn vonnissen, gewoonlijk de brandstapel. |
Chantepie de la Saussaye, Dr Daniël -: Nederlands theoloog (1818-1874), voorman van de ethische richting in de Ned. Herv. Kerk. |
charité bien ordonnée commence par soi-même (Fr.): een goed geregelde liefdadigheid begint in eigen huis (Montluc: Comédie des Proverbes III, 7). |
chatouille (Fr.): kastje, waarin kostbaarheden worden bewaard. |
Cherubim (Hebr.): engelen. |
Cicero, Marcus Tullius -: Romeins staatsman en redenaar (106-43 v.Chr.), die door zijn talrijke wetenschappelijke en wijsgerige geschriften een grote invloed op de Europese cultuur heeft gehad, en wiens Latijn als bij uitstek klassiek werd beschouwd. |
ciel, où suis-je, d'où viens-je (Fr.): hemel, waar ben ik, vanwaar kom ik? |
circonstances atténuantes (Fr.): verzachtende omstandigheden, die leiden tot vermindering van de strafmaat. |
cis en citra: aan deze zijde en aan gene zijde. |
citabel (Lat): citeerbaar, ter verantwoording te roepen. |
clairvoyance (Fr.): helderziendheid. |
clarissimus (Lat.): eigenlijk: vir clarissimus, zeer doorluchtig heer; aanspreektitel voor senatoren, geleerden enz. |
Claudius Civilis: aanvoerder in de opstand der Batavieren, omstreeks 70 n.Chr. |
Clio: muze der Geschiedenis; ook van het heldendicht. |
Code Civil: het Burgerlijk Wetboek van Frankrijk, ook Code Napoléon genoemd, ingevoerd in 1804 en voorbeeld voor de burgerlijke wetboeken in vele andere landen, ook in Nederland. |
| |
| |
Colenso, John William -: Anglicaans bisschop van Natal (Afrika) (1814-1883). Hij ontketende door zijn theologische geschriften een levendige polemiek. |
commanditair: gemeenschappelijk; meestal gebruikt bij deelgenootschap in een handelsonderneming. |
Communard (Fr.): deelnemer aan de Commune van Parijs, het revolutionnair socialistische bewind dat aan het einde van de Frans-Duitse oorlog, van 18 Maart tot 29 Mei 1871 Parijs beheerste en door de officiële regering en het leger bloeddorstig vernietigd en gewroken is. |
Confucius: Chinees wijsgeer (551-478 v.Chr.). (I) |
conjectuur: gissing. |
connétable (Fr.): lett. comte d'étable: stalgraaf; oorspronkelijk opperstalmeester, maarschalk; later legeraanvoerder. |
Conscience, Henri -: Vlaams romanschrijver (1812-1883), auteur van De Leeuw van Vlaanderen (1838) en van tientallen andere, veelgelezen boeken. |
contagium (Lat.): smetstof, besmetting. |
contenance (Fr.): houding. |
contrainte (Fr.): dwang, gedwongenheid. |
Cooper, Robert -: Engels aardrijkskundige uit de 17de eeuw. |
coqs de village (Fr.): dorpshanen; plaatselijke beroemdheden. |
Coquerel, Athanase -: Frans predikant, die zich onderscheidde door ruime denkbeelden en verdraagzaamheid (1820-1875). |
Coronel, Dr Samuel -: Nederlands geneesheer (1827-1892); schreef talrijke artikelen over arbeiderstoestanden. |
Coster, Laurens Janszoon -: boekdrukker uit Haarlem (1436-1483), volgens overlevering de uitvinder van de kunst om met losse letters te drukken. |
courtisane (Fr.): vrouw van verdachte zeden in ‘hogere kringen’; lett. hofdame. |
Crémieux, Isaac Adolphe -: Frans rechtsgeleerde en staatsman (1796-1880), bekend pleitredenaar, lid van het parlement en minister. Stichter van de Alliance israélite universelle. |
Cromwell, Oliver -: Engels staatsman (1599-1658). (I) |
Cruptorix: eigenaar van een landhuis, vermeld bij Tacitus (Ann. IV: 73), waar 400 romeinse soldaten, om de Friezen niet in handen te vallen, zich vrijwillig in de dood begaven. |
| |
| |
Curtius, Marcus -: Romeins held (± 362 v.Chr.). (I) |
|
dactylus: versvoet van een lange en twee korte lettergrepen. |
Daendels, Herman Willem -: Nederlands staatsman en militair (1762-1818). (I) |
Dageraad, De -: vereniging van vrijdenkers, en tijdschrift van verwante strekking. (I) |
Dahomey: Franse kolonie aan de Golf van Guinea. Hoofdstad Porto nuovo. |
Dame blanche, La -: opera (1825) van François Adrien Boieldieu (1775-1834). |
Danaus: zoon van de Egyptische koning Belos. Werd koning van Argos. Toen de vijftig zonen van zijn broeder Aigyptos de vijftig dochters van Danaos wensten te trouwen, overreedde hij zijn dochters op een na (Hypermnestra), hun mannen in de bruidsnacht te vermoorden. Tot straf daarvoor werden zij veroordeeld in de onderwereld voortdurend water in een doorboord vat te scheppen. |
Dandin, George -: hoofdpersoon uit het gelijknamige blijspel van Molière (1668), waarin men de bekende uitspraak vindt: Tu l'as voulu, George Dandin; jij hebt het gewild, het is je eigen schuld. |
Danton, Georges Jacques -: een der voormannen van de Franse Revolutie (1759-1794); meeslepend redenaar. |
Darwinismus: theorie van de Engelse natuurvorser Charles Robert Darwin (1809-1882), volgens welke leer de tegenwoordige planten en dieren zich uit lagere wezens ontwikkeld hebben. |
Daumer, Georg Friedrich -: Duits godsdienstphilosoof, schrijver en dichter (1800-1875). |
débarrasseren (Fr. débarrasser): ontlasten, ontdoen van. |
de fide caute vitanda (Lat.): het geloof moet voorzichtig ontweken worden. Spottende variant op de titel van Prof. Oosterzee's oratie: de scepticismo caute vitando: de twijfel moet voorzichtig vermeden worden. |
de magnis non curat praetor (Lat.): een hoge functionaris zorgt niet voor belangrijke zaken. Spottende omdraaiing van de zegswijze: de minimis non curat praetor: een hoge functionaris bemoeit zich niet met onbelangrijke zaken. |
| |
| |
Demerara: landstreek en rivier in Brits-Guyana. |
de officiis: geschrift van Cicero (106-43 v.Chr.) over de plichten. |
de oratore: geschrift van Cicero (106-43 v.Chr.) over de welsprekendheid van de redenaar. |
désavoueren (Fr.): verloochenen, ontkennen. |
désappointement (Fr.): teleurstelling. |
Descartes, René -: Frans philosoof (1596-1650), veelal Cartesius genoemd; een der grondleggers van de moderne wijsbegeerte. |
Dey: sedert de 18de eeuw titel van de vorst van Algiers. |
Dictionnaire de l'Académie (Fr.): officieel Frans woordenboek (Eerste druk 1694), uitgegeven door de Académie Française en tot in onze dagen in gebruik. |
Diderot, Denis -: Frans Encyclopedist (1713-1784), tevens romanschrijver en auteur van blijspelen, op wiens naam bovendien talrijke philosofisch-aesthetische geschriften staan. |
dieu des armées (Fr.): god der legers; Heer der heirscharen. |
dis-moi comment tu t'amuses, je te dirai qui tu es (Fr.): Zeg me hoe je je vermaakt en ik zal je zeggen wie je bent. |
dodekaëder: een door twaalf regelmatige vijfhoeken ingesloten lichaam. |
domicilium citandi (Lat.): woon- en verblijfplaats voor de gerechtelijke dagvaarding. |
Donders, Franciscus Cornelius -: Nederlands physioloog en oogheelkundige van internationale vermaardheid (1818-1889), hoogleraar te Utrecht. |
Don Quichot: romanheld van de Spaanse schrijver Miguel de Cervantes Saavedra (1547-1616). |
Douze, Mr Charles -: koning Karel XII. |
Dufaure, Armand Jules Stanislas -: Frans staatsman en advocaat (1798-1881); was minister en voorzitter van de Kamer van Afgevaardigden. |
duitenplatery: afleidingsmanoeuvre, speciaal in Indische zaken. (I) |
Dulaure, Jacques Antoine -: Frans historicus en schrijver van een boek over de geschiedenis van Parijs (1755-1835). |
Dumas fils, Alexandre -: Frans romanschrijver en toneeldichter (1824-1895); zoon van de volgende. |
| |
| |
Dumas père, Alexandre -: Frans toneel- en romanschrijver (1802-1870), beroemd door zijn romans ‘Les trois Mousquetaires’ in 8 delen (1844) en ‘Le Comte de Monte-Christo’ in 12 delen (1844-1845). |
Düppeler schansen: versterkingen in Sleeswijk, die een rol hebben gespeeld in de Deense oorlog van 1864. |
Dupuis, François -: Frans geleerde en schrijver van een boek over de oorsprong der godsdienstoefeningen (1742-1809). |
Duymaer van Twist, Mr A.J. -: Liberaal politicus (1809-1887). (I) |
D.V. & T.W. = De Vries en Te Winkel: Matthias de Vries (1820-1892) en Lammerd-Allard te Winkel (1809-1868), twee Nederlandse taalkundigen, onderscheidenlijk hoogleraar en leraar te Leiden, verzorgden sedert 1865 het ‘Woordenboek der Nederlandsche taal’. Zij schreven een aantal werken over de Nederlandse spelling, die de invoering van de naar hen genoemde, tot 1934 gehandhaafde orthografie tengevolge hadden. |
|
echoueren: een nederlaag lijden. |
école buissonnière, faire l' - (Fr.): spijbelen. |
Eleasar: figuur uit de opera La Juive van de Franse componist Joseph Halévy (1799-1862), tekst van Augustin Eugène Scribe (1791-1861). |
elegie: klaaglied, treurdicht. |
Emilia Galotti: treurspel van de Duitse toneelschrijver en criticus Gotthold Ephraim Lessing (1729-1781). |
empirie: ervaringsleer, ervaring. |
Eniente (It.): is niets. |
ennuyant, étouffant, embêtant (Fr.): vervelend, benauwend, stompzinnig. |
Enoch of Henoch (Hebr.): de ingewijde; volgens Gen. IV: 17 zoon van Kain, volgens Gen. V: 18 zoon van Jered; een man die ‘wandelde met God’ (Gen. V: 22). |
en parenthèse (Fr.): tussen haakjes, in het voorbijgaan. |
en pâture (Fr.): tot voedsel, als buit. (II) |
entomoloog: insectenkundige. |
entrée de faveur (Fr.): biljet van vrije toegang. |
| |
| |
entrefilet (Fr.): ingeschoven krantenbericht, vooral van de redactie. |
entretien (Fr.): onderhoud, gesprek. |
eo ipso (Lat.): juist daardoor; tegelijk daarmede. |
épicier (Fr.): kruidenier, droogstoppel. |
epineus: doornig, netelig, moeilijk. |
épithète, epitheton: toevoegsel, bepaling, bijnaam. |
Erasmus, Desiderius -: Nederlands geleerde van internationale naam (1467-1536); vertegenwoordiger van het Bijbels Humanisme; voorstander van verdraagzaamheid in geloofszaken. |
Ernst, Laura -: Duitse toneelspeelster van het Hoftheater te Karlsruhe, die als ‘Grossherzogliche badische Schauspielerin’ op 3, 6 en 12 Febr. 1863 in het Grand Théâtre aan de Amstelstraat te Amsterdam in de rol van Isaura, prinses van Kastilië, in Raupachs toneelstuk ‘Die Schule des Lebens’ optrad. Multatuli bewonderde haar zeggingskunst en beval haar voor een soirée ten hove aan bij koningin Sophie, die hierop echter niet inging. |
escamoteur (Fr.): goochelaar; zakkenroller. |
Esra (Hebr.: hulp); Joods priester (vijfde eeuw v.Chr.), grondlegger van het eigenlijke Jodendom. |
etymologisch: volgens de leer der woordafleiding, etymologie. |
Euphonia: tijdschrift, onder leiding van Dekker Zimmerman, predikant te Utrecht, in de jaren 1814-1829 verschenen. |
Europa: figuur uit de Griekse mythologie; werd door Jupiter (Zeus) in de gedaante van een stier van Thebe naar Kreta ontvoerd. |
exigentie: veeleisendheid. |
expellas furca (Lat.): deel van een vers van Horatius: Naturam expellas furca, tamen usque recurret - al verdrijf je de natuur met een mestvork, zij komt altijd weer terug. |
Ezechiel: profeet uit het Oude Testament. (I) |
|
fabula docet (Lat.): de fabel leert; de moraal van de geschiedenis is. |
Falck, Anton Reinhardt -: Nederlands diplomaat (1777-1848), werkte in 1813 energiek mede aan de bevrijding van Neder- |
| |
| |
land, was o.a. minister van Onderwijs, Nationale Nijverheid en Koloniën. |
famulus (Lat.): dienaar, leerling. |
Faublas: held uit een wufte roman van Jean Baptiste Louvet de Couvray (1760-1797). |
faufileren (Fr. faufiler): rijgen, zich indringen. |
Faust, Dr Johann -: legendarische geestenbezweerder uit de 16de eeuw. Sloot een verbond met de Duivel, die hem een geest, Mephistofeles, tot dienaar gaf, met wiens hulp hij tovenarij beoefende, totdat hij door de Duivel gehaald werd. Hoofdpersoon van het gelijknamige drama van Goethe. |
Favre, Gabriel Claude Jules -: Frans rechtsgeleerde en staatsman (1809-1880), beroemd om zijn welsprekendheid. |
félonie (Fr.): trouwbreuk, verraad. |
Fénelon: François de Salignac (de la Mothe-Fénelon): Frans schrijver en kanselredenaar (1651-1715). |
Feringa, Dr Frederik -: Nederlands publicist (1840-1905), schrijver van ‘Democratie en Wetenschap’; redacteur van De vrije Gedachte. |
Feuerbach, Ludwig -: Duits materialistisch wijsgeer (1804-1872). |
Féval, Paul -: Frans romanschrijver (1817-1887). |
fichu de cour (Fr.): deftige halsdoek. |
Fiesco, Giovanni Luigi -, graaf van Lavagna: Italiaans krijgsman (1524-1547), bekend om zijn strijd tegen de invloedrijke familie Doria. Held uit een treurspel van Schiller. |
filippica: heftige strafrede; afgeleid van de redevoeringen die de Atheense redenaar Demosthenes tegen koning Philippus van Macedonië hield. |
Fongers, Simon -: zaakwaarnemer te Haarlem, werd betrokken in een proces, waarbij Jhr M. Salvador (1813-1884) en hijzelf, wegens laster - o.a. ten opzichte van de gemeente-secretaris van Haarlem - tot gevangenisstraf veroordeeld werden. |
Franklin, Benjamin -: Noordamerikaans staatsman, auteur van politieke geschriften, uitvinder van de bliksemafleider (1706-1790). |
Fransen van de Putte, Isaac Dignus -: Nederlands liberaal staatsman (1822-1902), minister van Koloniën. (I) |
frédaine (Fr.): lichtzinnige streek, liefdesavontuur. |
| |
| |
Fréret, Nicolas -: Frans geleerde en auteur van een boek over de oorsprong der Fransen (1688-1749). |
Fronde: burgeroorlog tijdens de minderjarigheid van Lodewijk XIV (1648-1649 en 1650-1653). |
Funke, G.L. -: uitgever te Amsterdam (1836-1885). (II) |
|
Gagern, Friedrich Balduin von -: Duits, later Nederlands militair (1794-1848). Maakte de slag bij Leipzig mee, trad daarna in Nederlandse dienst, als kapitein bij de Staf; in 1844 generaal-majoor. Belast met de reorganisatie van het leger in Oost-Indië. Na terugkeer, in 1847, gouverneur der Residentie en provinciaal commandant van Zuid-Holland. |
Galilei, Galileo -: It. natuurkundige (1564-1642). Aanhanger van de leer van Copernicus (1473-1543), welke hij in 1633 voor de Inquisitie te Rome moest herroepen. |
galvanisme: electriciteit, opgewekt door chemische en dierlijke stoffen; zo genoemd naar de Italiaanse physioloog Luigi Galvani (1737-1798). |
Geist der stets verneint, der - (Duits): de geest die steeds ontkent; de loochengeest. Onder deze titel maakt Mephistopheles zich bij zijn eerste optreden bekend. (Goethe: Faust I, Studierzimmer). |
Gelder, Jacob de -: Nederlands wiskundige (1765-1848), hoogleraar te Leiden. |
George I: koning van Griekenland (1845-1913). Kwam in 1863 aan de regering. |
gerundium (Lat.): verbogen naamval van de als zelfstandig naamwoord gebezigde onbepaalde wijs van een werkwoord. |
geusurpeerd: onrechtvaardig verkregen, overweldigd. |
Gevers Deynoot, Jhr Mr Willem Theodore -: Nederlands politicus (1808-1879), lid van de Provinciale Staten van Zuid-Holland, lid van de Tweede Kamer. Ondernam in 1862 een reis naar de koloniën. Voorzitter van het Kon. Instituut voor Taal-, Land- en Volkenkunde van Ned.-Indië. |
Gilblas: bekende Franse roman van A.L. Lesage (1668-1747); navolging van de Spaanse schelmenroman. |
Girardin, Emile de -: Frans publicist (1806-1881). In 1836 oprichter van het conservatieve blad ‘La Presse’. Sedert 1874
|
| |
| |
chef-redacteur van het republikeins-liberale blad ‘La France’. Schreef o.a. ‘Questions de mon temps’. |
Glorioso: roverroman van de Duitse schrijver Christian August Vulpius (1762-1827). |
Godfried van Bouillon: aanvoerder in de eerste kruistocht, 1096. |
Gomaristen: volgelingen van de dogmatische Leidse hoogleraar Franciscus Gomarus (1563-1643); tegenstanders van de Arminianen in de geloofstwisten tijdens het Bestand. |
Grandison: roman van Richardson (1689-1761). (I) |
Greift nur hinein ins volle Menschenleben: Grijpt slechts in het volle mensenleven; versregel uit: Vorspiel auf dem Theater in Goethe's Faust I, waarin de schouwburgdirecteur met de toneeldichter en de nar van gedachten wisselt over de vorm en inhoud van de toneelkunst. |
grisette (Fr.): naaistertje, meisje van lichte zeden. |
Groen van Prinsterer, Mr Guillaume -: Nederlands historicus, literator en staatsman (1801-1876). (II) |
Groot, Hugo de -: Nederlands jurist en godsdienstphilosoof (1583-1645), grondlegger van het volkenrecht, schrijver van: De jure belli ac pacis (1625). |
gros sel (Fr.): grof zout, plompe scherts. |
Guhl, Ernst -: hoogleraar aan de Universiteit te Berlijn, schrijver van een boek over antieke beeldhouwkunst (1819-1862). |
guichet (Fr.): loket. |
guinguette (Fr.): lusthuisje; uitspanning. |
Guise: zeer invloedrijke Franse hertogelijke familie, fel katholiek. Hendrik I, hertog van Guise (1550-1588), is een der aanstichters van de beruchte Bartholomaeusnacht en van de moord op Coligny. |
Guizot, François Pierre Guillaume -: Frans staatsman en historicus (1787-1874), beheerste omstreeks 1840 de binnen- en buitenlandse politiek van Frankrijk. |
Günst, Dr Frans Christiaan -: Nederlands uitgever en publicist (1823-1886), bekend Dageraadsman. Eerste uitgever van de ‘Minnebrieven’. |
Gutenberg, Johann -: Duits boekdrukker uit Mainz (1400-1468), volgens Duitse overlevering de uitvinder van de boekdrukkunst. |
| |
| |
Hall, Floris Adriaan van -: conservatief Nederlands staatsman (1791-1866), herhaaldelijk minister van Financiën. |
Haroen al Raschid: kalief van Bagdad (786) uit het geslacht der Abassiden. Bekend uit Duizend en één Nacht. Bevorderde de wetenschappen. Geboortejaar onbekend; gestorven in 809. |
Hasselman, Johannes Jerphaas -: Nederlands politicus (1815-1895). (I) |
Heemskerk Azn, Jan -: Nederlands staatsman (1818-1897), herhaaldelijk minister en voorzitter van de ministerraad. |
Heidelberger (Catechismus): kort begrip van de leer der Hervormde kerk, aldus genoemd naar de keurvorst Frederik III van de Paltz, die dit werk in 1562 te Heidelberg liet samenstellen. |
Hellenbroek, Ds Abraham -: Nederlands theoloog (1658-1731), geliefd predikant en schrijver van een tot in onze dagen gebruikt vragenboekje. |
Helvetius, Claude Adrien -: Frans Encyclopedist (1715-1771). |
Hendrik IV: koning van Frankrijk (1553-1610). Aanvankelijk een der leiders van de Hugenoten, werd hij terwille van het koningschap (1589) katholiek, maar schonk zijn land in datzelfde jaar bij het edict van Nantes godsdienstvrijheid; hij werd in 1610 door de roomse fanaticus Ravaillac vermoord. |
Hessen: Friedrich Wilhelm I, keurvorst van Hessen (1802-1875) kwam in 1847 aan de regering, werd in 1866 als verklaard tegenstander van Pruisen afgezet. Hij was morganatisch gehuwd met Gertrude Falkenstein (1806-1882), gescheiden vrouw van de Pruisische luitenant Lehmann. |
histoire-bataille (Fr.): geschiedschrijving die zich beperkt tot het beschrijven der veldslagen. |
Hobbes, Thomas -: Engels wijsgeer (1588-1679), wiens critische geest een grote invloed heeft uitgeoefend. |
Hoëvell, Wolter Robert Baron van -: Nederlands theoloog, auteur en staatsman (1812-1879). (I) |
Hoff, Malzextract van -: een zgn. geheimmiddel, bestaande uit een moutaftreksel met anijs en suiker, tegen aandoeningen der ademhalingsorganen; bekend door een uitgebreide dagbladreclame. |
Holbach, Paul Heinrich Dietrich, Baron von -: Frans critisch wijsgeer (1723-1789). |
| |
| |
Holloway, pillen van -: een zgn. geheimmiddel tegen verstopping, bestaande uit aloë, rhabarber en glauberzout; bekend door een uitgebreide dagbladreclame. |
Holyake, George Jacob -: Engels vrijdenker (1817-1906), grondlegger van het zgn. saecularisme, een modern wetenschappelijk-zedelijke wereldbeschouwing van het gezonde verstand. |
Homburg vor der Höhe: Duitse stad en badplaats aan de voet van de Taunus, nabij Frankfort. Bekend door zijn speelzalen, waar Multatuli herhaaldelijk vertoefde en inspiratie opdeed voor zijn ‘Millioenen-Studiën’. |
homologatie: gerechtelijke bekrachtiging van een stuk; gerechtelijke toestemming of volmacht tot voltrekking van een handeling. |
Hoorns Liedboek, Nieuw Groot -: een populair boekje, van zeer klein formaat, vol ‘stigtige en vermakelyke Bruylofts Liedekens’, met een register op de beginregels; de eerste druk verscheen in 1687; talrijke herdrukken volgden. |
Horatius: Romeins dichter (65-8 v.Chr.). (I) |
Hudson, William -: Engels plantkundige (omstr. 1730-1793). |
Huet, Conrad Busken -: Nederlands theoloog en letterkundige (1826-1886), Waals predikant te Haarlem, na 1862 journalist aan de Oprechte Haarlemmer; in 1868 naar Batavia, sedert 1876 woonachtig in Parijs. |
Hugenoten: naam van de Protestanten in Frankrijk in de 16de en 17de eeuw. |
Hulshoff, Willem -: Nederlands auteur (1771-1793), schreef een ‘Geschiedenis van Jozeph voor kinderen’, die door de Maatschappij tot Nut van het Algemeen bekroond werd, en lange tijd op de scholen werd gebruikt. |
Humboldt, Alexander von -: Duits natuuronderzoeker (1769-1859). (II) |
Huss, Johannes -: Boheems hervormer (± 1369-1415), die in 1410 in de ban werd gedaan en vijf jaar later als ketter werd verbrand. |
Huygens, Christiaan -: Nederlands natuurkundige van internationale betekenis (1629-1695). (I) |
|
ichthyologie: kennis van de vissen. |
| |
| |
idiosyncrasie: overgevoeligheid voor zekere indrukken; ook aangeboren afkeer van sommige voedingsmiddelen. |
idiotisme: taalkundige eigenaardigheid; dialectverschijnsel. |
Idomeneus: koning van Kreta, een der dapperste helden voor Troje, die, teruggekeerd, aan Poseidon (Neptunus) zijn zoon offerde. Toen daarop pest uitbrak, werd hij door de Kretenzers verdreven. |
Iffland, August Wilhelm -: Duits toneelspeler en -dichter (1759-1814), wiens moralistische toneelspelen veel succes oogstten. |
Ikabod (Hebr.: de eer is weggevoerd): naam van de zoon van Pinehas, die geboren werd, toen de arke Gods genomen was door de Philistijnen, waarbij Pinehas sneuvelde. (Sam. I:4). |
il faut être coutumier du fait (Fr.): men moet een bepaalde daad telkens weer doen; één keer is niet voldoende. |
incommensurabel: onvergelijkbaar, onmeetbaar. |
Indépendance belge: dagblad te Brussel. (I) |
inductie: gevolgtrekking, besluit van het bijzondere tot het algemene. |
inertie: traagheid, gebrek aan wilskracht. |
infantuur: de waardigheid van koninklijke prins in Spanje en Portugal. |
in flagranti (Lat.): op heterdaad. |
in margine (Lat.): op de rand, voor de kantlijn. |
in mora (Lat.): nalatig, in gebreke. |
insolent: onbeschaamd. |
integraal: Nederl. staatsschuldbrief. |
interlocuteur (Fr.): persoon in gesprek met een ander; in toneeldialoog enz. degene die de spreker beantwoordt of tegenspreekt. |
in usum delphini (Lat.): ten gebruike van de Dauphin, d.i. met gezuiverde, gekuiste tekst. |
Ivanhoe: roman van Sir Walter Scott (1771-1832). |
|
Jakatra: Javaanse stad, verwoest door J.P. Coen, die op de puinhopen Batavia stichtte, 1619. |
Janssens, Jan Willem -: (1762-1838), gouverneur van de Kaapkolonie tot 1806; daarna minister van Oorlog onder Lodewijk Napoleon; in 1811 G.G. van Indië. |
| |
| |
Janvier de la Motte, Eugène -: Frans bestuursambtenaar uit de 19de eeuw. |
je l'ignore pas (Fr.): ik weet het wel. |
Jérôme Bonaparte: broeder van Napoleon I; in de Napoleontische tijd koning van Westphalen (1784-1860). |
Jesaias: een van de profeten van Israël, uit de achtste eeuw v.Chr. |
je tombe des nues (Fr.): lett. ik val uit de wolken; ik ben verbluft. |
Johannes: een der twaalf discipelen van Jezus; volgens kerkelijke overlevering de schrijver van het vierde Evangelie. |
Jolles, Jolle Albertus -: Nederlands staatsman (1814-1882), lid van de Tweede Kamer, lid van de Hoge Raad, en minister. |
jouisseren (Fr. jouir): genieten. |
Jozua: legeraanvoerder der Israëlieten na de dood van Mozes; veroverde en verdedigde Kanaän. |
Junghuhn, Franz Wilhelm -: Indisch plantkundige (1809-1864). Een der voorlopers van de vrijdenkersvereniging ‘De Dageraad’. |
jure (Lat.): rechtens; volgens het recht. |
jus gentium (Lat.): volkenrecht. |
jus talionis (Lat.): het recht van vergelding. |
Justinianus: Oost-Romeins keizer (527-565); liet door Tribonianus het Romeinse recht optekenen: Corpus iuris. |
Juvenalis: Romeins satyrendichter (47-130). (II) |
|
Kabale und Liebe: treurspel van Friedrich Schiller (1759-1805). |
Kajaphas: de hogepriester, hoofd van de Hoge Raad der Joden, voor welke Jezus gebracht werd (Matth. XXVI:3). |
kakografie: stuk dat gelden kan als toonbeeld van slechte schrijverij. |
Kamacho: figuur uit een blijspel van Langendijk (1683-1756). (I) |
kami (Jap.): goddelijk of de goddelijke; door Multatuli ironisch gebruikt voor iedere Japannees. |
Kant, Immanuel -: Duits wijsgeer (1724-1804), professor te Koningsbergen, schrijver van de Kritik der reinen Vernunft, 1781. |
Karel Lodewijk Napoleon: de latere Napoleon III (1808-1873); zoon van de broer van Napoleon I, Lodewijk, koning van Holland. |
| |
| |
kaustiek (Fr. caustique): satyrisch. |
Kern, Johan Hendrik Caspar -: Nederlands oriëntalist (1833-1917). Van 1863-1865 hoogleraar in het Sanskrit aan het Queen's College te Benares, van 1865-1903 in dezelfde functie te Leiden. |
klink: wigvormig tussenstuk in een kous, aan weerskanten van de voet. |
Koetsveld, Cornelis Eliza van -: Nederlands theoloog en letterkundige (1807-1893), bekend door zijn Schetsen uit de Pastorij te Mastland (1843). |
Kostnitz, Concilie van -: concilie van Konstanz (1414-1418), waar de ketterij van Huss veroordeeld werd. |
Kotzebue, August von -: Duits toneelschrijver (1761-1819). (I) |
Kugler, Dr Franz -: Duits kunsthistoricus, geschiedschrijver en dichter (1808-1858). |
|
Lachaud, Charles Alexandre -: beroemd Frans advocaat (1818-1882). |
Lachmé: schuilnaam van Anthon Gerhard Wilhelm Ramaer (1812-1867). (II) |
Lafontaine, August Heinrich Julius -: Duits prozaschrijver (1754-1831). (I) |
laisser-aller (Fr.): natuurlijke ongedwongenheid; zekere achteloze losheid. |
Lalande, Joseph Jérôme Lefrançais de -: Frans sterrenkundige (1732-1807). |
Lamartine, Alphonse M.L. de -: Frans dichter en staatsman (1790-1869). (II) |
Langrand-Dumonceau, André -: Belgisch avonturier (1826-1900), richtte onder bescherming der R.K. Kerk in België en elders talrijke vennootschappen op; toen deze insolvent werden, hield de clerus hem de hand boven het hoofd; twee van zijn medeplichtigen kregen voorname betrekkingen in de staat en zijn proces werd uitgesteld. Eind 1871 echter kwam het tot relletjes en moest de regering aftreden. Langrand vluchtte en werd bij verstek veroordeeld. |
lapsus calami (Lat.): fout van de schrijfstift, dus schrijffout. |
Lemoinne, John -: Frans publicist, die zich veel met politiek bezighield (1815-1892). |
| |
| |
Leo X: Giovanni de' Medici (1475-1521), paus sedert 1513. Voor de verbetering van zijn financiën, o.a. nodig voor de bouw van de St Pieterskerk te Rome, liet hij aflaatbrieven verkopen. |
Leopold I: Leopold van Saksen-Coburg (1790-1865), sedert 1831 koning der Belgen. |
les beaux esprits se rencontrent (Fr.): de schone geesten vinden elkaar altijd. |
Lessing, Gotthold Ephraim -: Duits letterkundige (1729-1781). (I) |
Leverrier, Urban Jean Joseph -: Frans sterrenkundige (1811-1877), hoogleraar, en directeur van de sterrenwacht te Parijs. Berekende de door Galle te Berlijn ontdekte planeet Neptunus. |
licentiae politicae (Lat.): politieke vrijheden. |
Ligue (Fr.): liga, verbond of eedgenootschap van vorsten of staten in de 16de-18de eeuw. |
limited (Eng.): beperkt, nl. tot het bedrag van het aandelenkapitaal; de aandeelhouders van een maatschappij hebben slechts een beperkte risico. |
Linnaeus: eigenlijk Carl von Linné, Zweeds genees- en plantkundige van internationale betekenis (1707-1778). Zijn hoofdverdienste is de doorvoering van de binaire nomenclatuur (het noemen van elke plant met twee namen). |
Lion, Izaak Jacob -: hoofdredacteur van het ‘Dagblad van Zuid-Holland en 's Gravenhage’ (1821-1873), een van de belangrijkste 19de-eeuwse Nederlandse journalisten, al maakte hij van zijn gaven niet altijd een eerlijk gebruik. |
Lodensteyn, Jodocus van -: predikant te Utrecht (1620-1677). Dichter van stichtelijke Uytspanningen, vele malen herdrukt. |
Loman, Abraham Dirk -: Nederlands theoloog (1823-1897), Luthers hoogleraar te Amsterdam, modern gezind, bracht, als muziekkenner, Valerius' Gedenckklank weer in ere. |
Louis Philippe: hertog van Orleans, koning van Frankrijk (1773-1850), bijgenaamd de burger-koning; regeerde tussen de revoluties van 1830 en 1848. |
Lovelace: vrouwenverleider, figuur uit ‘Clarissa Harlowe’ van de Engelse schrijver Samuel Richardson (1689-1761). |
lucullisch: weelderig, overdadig, zoals Lucius Licinius Lucullus (± 114-57 v.Chr.), zeer rijk romeins veldheer. |
| |
| |
Lusignan: oud adellijk geslacht, waartoe o.a. behoorden Guido (overl. 1194), koning van Jeruzalem en zijn broer Amalrich (overl. 1205), koning van Cyprus. |
Lutine: een met goud- en zilverstaven en gouden en zilveren munten geladen schip, dat op 9 October 1799 in de gronden van het Vliegat verging. In 1800 werd de waarde op 20 millioen gulden geschat. In de 19de eeuw zijn herhaaldelijk pogingen gedaan om een deel ervan te bergen (1800-'01, 1857-1861, 1886-'91, 1894, 1895). In de 20ste eeuw was er officieel voor ruim 1,2 millioen gulden bovengebracht. De laatste poging dateert van 1938. |
|
Maanen, Cornelis Felix van -: Nederlands jurist en staatsman (1769-1849); onder Willem I lange tijd minister. |
Macaulay, Lord Thomas Babington -: Engels geschiedschrijver (1800-1859). |
maçonniek: de vrijmetselarij betreffend. |
Mainz en Haarlem: de steden die elkaar de uitvinding van de boekdrukkunst betwisten: Mainz (Johann Gutenberg, 1400-1468) - Haarlem (Laurens Janszoon Coster, 1436-1483). |
Makkabeeën: genoemd naar Judas Maccabaeus, heldhaftig Joods priestergeslacht. |
Malade imaginaire, Le -: De ingebeelde zieke, blijspel van Molière (1673). |
Malcolm: deze zoon van de Schotse koning Duncan was volgens Holinsheds kroniek ‘untimely ripped from his mother's womb’; hij doodde de moordenaar van zijn vader, Macbeth, wien voorspeld was dat hij niet zou sterven door de hand van iemand ‘born of woman’. In Shakespeare's drama Macbeth (1606) sterft Macbeth evenwel door de hand van Macduff. |
malingre (Fr.): zwak, bloedarm, bleek. |
Malthus, Thomas Robertus -: Engels econoom (1766-1834), bekend door de Wet van Malthus over het toenemen der bevolking in verhouding tot de onderhoudsmiddelen. |
Maréchal, Pierre Sylvain -: Frans letterkundige en wijsgeer (1750-1803). |
Marengo: dorp bij Alessandria, waar in 1800 Napoleon de Oostenrijkers versloeg. |
| |
| |
Maria Stuart: koningin van Schotland (1542-1587), onthoofd als gevangene van koningin Elisabeth van Engeland. |
Masaniello: eig. Tommaso Aniello (1623-1647), Napolitaans visser, aanvoerder van de opstand tegen Spanje (1647), een der hoofdpersonen in de opera ‘De stomme van Portici’ van de Franse componist Daniel F.E. Auber (1782-1871). |
Meliboe: een der herders uit het dichtwerk van Virgilius. |
ménagement (Fr.): omzichtigheid. |
ménager la chèvre et le chou (Fr.): de kool en de geit sparen. |
Mennonieten: doopsgezinden, aldus genoemd naar Menno Simons, pastoor, later predikant, te Witmarsum (1496-1561). |
Meslier, Jean -: pastoor (1663-1729), schrijver van een beroemd ‘Testament’. (II) |
Mesmer, Franz (volgens anderen Friedrich Anton) -: Duits arts (1734-1815), die de leer van het dierlijk magnetisme (Mesmerisme) verkondigde. |
Mexicaanse expeditie: poging van Napoleon III om Mexico te veroveren en in de Nieuwe Wereld een van Frankrijk afhankelijk keizerrijk te stichten. Bij de dreigende taal der Verenigde Staten echter moesten de Franse troepen worden terug getrokken, en werd Maximiliaan, keizer van Mexico en aartshertog van Oostenrijk aan zijn lot overgelaten (1864-1867). |
Minerva: bij de Romeinen godin van de wijsheid; ook van de dapperheid. |
Minna von Barnhelm: blijspel van Lessing (1729-1781). (I) |
Mirabeau, Honoré Gabriel de Riqueti, Comte de -: Frans redenaar en staatsman (1749-1791); leider van de Derde Stand in de Nationale Vergadering (1789); president van de Nationale Vergadering (1791). |
mirobolant (Fr.): om ervan om te vallen, wonderbaarlijk. |
Moens, Petronella -: Nederlands dichteres (1762-1843), blind. |
Moleschott, Jacob -: Nederlands physioloog van internationale betekenis (1822-1893), was hoogleraar te Zürich, Turijn en Rome. |
Molière: schuilnaam voor Jean Baptiste Poquelin, Frans blijspeldichter en acteur (1622-1673). (II) |
Montaigne, Michel, Seigneur de -: Frans critisch en sceptisch
|
| |
| |
wijsgeer (1533-1592), wiens werk vooral in de 18de eeuw een grote invloed heeft geoefend. |
Montépin, Xavier Aymon de -: Frans romanschrijver (1824-1902). |
Montezuma II: vorst van het Mexicaanse Azteken-rijk, door Cortez overwonnen; vermoord in 1520. |
Montmorency: naam van een oud adellijk geslacht in Frankrijk en de Nederlanden. |
Montpensier, Antoine Marie Philippe d'Orléans, duc de -: vijfde zoon van koning Louis Philippe (1824-1890). Zijn vrouw was Marie Louise Fernande de Bourbon (1832-1897), zuster van de koningin van Spanje, Isabella II, die hem kapitein-generaal van het Spaanse leger maakte. |
morganatisch huwelijk: huwelijk met de linkerhand, d.w.z. huwelijk van een vorstelijk persoon met iemand van lagere geboorte; de kinderen erven alleen de naam en het vermogen van de moeder. |
morgue (Fr.): verwaandheid, laatdunkendheid. |
Motley, John -: Noordamerikaans geschiedschrijver (1814-1877). |
Muurlings formulier: Willem Muurling (1805-1882), hoogleraar in de theologie te Groningen, ontwierp een huwelijksformulier, dat door Multatuli in Idee 279 gecritiseerd werd. |
|
Naigeon, Jacques André -: Frans letterkundige (1738-1810). Hij aanvaardde tot in het overdrevene de stellingen van d'Holbach en van Diderot. |
Napoleon III: keizer der Fransen (1808-1873), zoon van Lodewijk Bonaparte, koning van Holland, werd in 1848 president en in 1852 door een staatsgreep keizer. Na de Frans-Duitse oorlog, in 1871, werd hij onttroond. |
natural selection (Eng.): natuurlijke keuze en schifting, volgens de leer van Darwin. |
nescimus (Lat.): wij weten niet. |
n'est pas auteur qui veut (Fr.): men wordt geen schrijver alleen door het te willen zijn. |
Nicea: stad in Bithynië in Klein-Azië. Bekend Concilie (325), waar de belijdenis der Christelijke kerk werd vastgesteld. |
| |
| |
Nightingale, Florence -: Engels philanthrope (1820-1910), die zich vooral onderscheidde als verpleegster van gewonde soldaten tijdens de Krimoorlog. |
Noël et Chapsal: schrijvers van de Franse spraakkunst (1826). (I) |
Noësnada (Spaans): neen, het is niets. |
non bis in idem (Lat.): niet tweemaal in één zaak; niemand kan voor hetzelfde feit tweemaal in staat van beschuldiging gesteld worden. |
Nonhebel, Joannes Petrus -: Nederlands theoloog (1839-1883), predikant o.a. te Middelburg en Dordrecht. |
non omnibus licet (Lat.): niet aan allen is het toegestaan; niet iedereen mag het. |
non plus ultra (Lat.): het allerbeste, waarboven niets meer mogelijk is. |
Notre Dame de Paris: roman (1831) van de Franse schrijver Victor Hugo (1802-1885). |
novice (Fr.): nieuweling, in een klooster. |
nudum praeceptum (Lat.): niets dan een voorschrift. |
|
obligaat: onafscheidelijk, verplicht. |
on nous reconcilia, nous nous embrâssames, et depuis ce temps nous sommes ennemis mortels (Fr.): men verzoende ons, wij omhelsden elkaar, en sinds die tijd zijn wij doodsvijanden. |
Oosterzee, J.J. van -: theoloog en letterkundige (1817-1882); eerst predikant te Rotterdam, later hoogleraar te Utrecht. |
Ophelia: beminde van prins Hamlet uit het drama van Shakespeare (1564-1616). |
opiniâtre (Fr.): koppig, stijfhoofdig. |
ordinatie: wijding tot een geestelijk ambt. |
Orestie (Fr.) of Oresteia: trilogie van de Griekse treurspeldichter Aeschylos (525-456 v.Chr.), bestaande uit de spelen Agamemnon, Choëphoroi en Eumenides, waarin de moord op Agamemnon door zijn vrouw Klutaimnestra, de wraak van Orestes en ten slotte de verzoening wordt behandeld. |
organieke wetten: uit de grondwet voortvloeiende, door de grondwet vereiste wetten. |
Orgon: een van de hoofdpersonen uit Molière's toneelspel Tartuffe (1664). |
| |
| |
o si praeteritos... (Lat.): eigenlijk: o mihi praeteritos referat si Juppiter annos... (o, als Jupiter mij de voorbijgegane jaren terug zou geven...). Versregel uit Boek VIII van Vergilius' Aeneis. |
otium (Lat.): lege tijd. |
outrepasseren (Fr. outre-passer): te buiten gaan. |
outreren (Fr. outrer): overdrijven. |
Owen, Robert -: fabrikant in Lancashire, grondlegger van de coöperatie (1771-1858). |
|
Paillet, Alphonse Gabriel Victor -: Frans advocaat (1795-1855). |
Paine, Thomas -: Engels schrijver (1737-1809). |
palimpsest: perkamentrol, handschrift, waarvan het oorspronkelijk geschrevene is verwijderd en door nieuw schrift vervangen. |
Palm, Johannes Henricus van der -: Nederlands theoloog (1763-1840), hoogleraar te Leiden. (I) |
Palmer, Elihu -: Amerikaans auteur van geschriften van rationalistische aard. (1764-1806). |
paria: laagste klasse van onreinen in India, bij de grondwet van 1947 opgeheven; fig. verstoteling, maatschappelijke verworpeling. |
par impossible (Fr.): wat haast ondenkbaar is. |
Park, Mungo -: Schots ontdekkingsreiziger (1771-1806). |
partant (Fr.): bijgevolg. |
pastorale: herderslied, herdersspel. |
pat: term uit het schaakspel; toestand van de Koning waarin hij moet gespeeld worden en hij dit niet kan zonder zich schaak te zetten. |
pâté de foie gras (Fr.): pastei van ganzenlever. |
patrocineren: beschermen, begunstigen. |
Pelops: zoon van Tantalus, door zijn vader gedood, door de Goden weer in het leven geroepen. |
perspicaciteit (Fr. perspicacité): scherpzinnigheid. |
petite voirie (Fr.): toezicht op de dorpswegen. |
Phaedrus: Romeins fabeldichter uit de tijd van keizer Augustus (63 v.Chr. - 14 n.Chr.). |
phallus (Lat.): mannelijk lid, bij vele volkeren vroeger, en ook
|
| |
| |
nu nog wel, het godsdienstig symbool van de teelkracht der natuur. |
Phedra, Phaedra: dochter van koning Minos van Kreta, gemalin van Theseus; pleegde zelfmoord. |
Phidias: beroemd Grieks beeldhouwer (begin 5de eeuw v.Chr. - na 433 v.Chr.); maakte o.a. de Athena Parthenos en het Zeusbeeld in Olympia. |
Philippus: koning van Macedonië (382-326 v.Chr.). (I) |
Pierson, Dr Allard -: Nederlands godgeleerde en cultuurhistoricus (1831-1896), aanvankelijk predikant te Leuven, later hoogleraar in aesthetica, kunstgeschiedenis en nieuwe letteren in Amsterdam. |
pis aller (Fr.): lapmiddel. |
pis-que-prendre (Fr.): alle mogelijke kwaad. |
Pizarro, Francisco -: Spaans krijgsman (1475-1541), veroveraar van Ecuador en Peru; verwoestte het rijk der Inca's. |
Plato: Grieks wijsgeer (427-347 v.Chr.). (II) |
Plautus, Titus Maccius -: Romeins blijspeldichter (± 254-184 v.Chr.), de oudste auteur wiens volledige werken in het Latijn bewaard zijn gebleven, o.a. ‘Miles Gloriosus’ (De roemzuchtige soldaat) en ‘Aulularia’ (door Hooft bewerkt tot zijn ‘Warenar’). |
Play Le, Pierre Guillaume Frédéric -: Frans ingenieur en staathuishoudkundige (1806-1882). Was o.a. hoogleraar aan de mijnschool en organisator van de Parijse tentoonstelling in 1867. Het bekendst werd hij door zijn monografieën over arbeidersgezinnen, 36 in getal, gekozen uit de verschillende landen die hij bezocht: Les ouvriers européens (1855). |
Pluviose (Fr.): regenmaand, vijfde maand van de Frans-republikeinse kalender (20 Jan.-18 Febr.). |
poëta laureatus (Lat.): gelauwerd dichter, hofdichter. |
Ponson du Terrail, Pierre Alexis, Vicomte de -: Frans romanschrijver (1829-1871). |
Potvin, Charles -: Belgisch schrijver, conservator van het Museum Wiertz in Brussel, (1818-1902). |
pour faire enrager ces Welches (Fr.): om deze Welchen (oorspronkelijke naam der Kelten, die Gallië, het Noorden van Spanje en Wales bevolkt hebben) razend te maken. |
| |
| |
Pouyer-Quertier, Augustin Thomas -: Frans industrieel en staatsman (1820-1891), minister van Financiën; leidde het financieel gedeelte van de beraadslagingen over de vrede met Duitsland. Door zijn optreden in het proces tegen de Bonapartistische prefect Janvier de la Motte verwekte hij zoveel ergernis, dat hij in Maart 1872 moest aftreden. |
praeterea censeo (Lat.): verder ben ik van mening. De gehele zin luidt eigenlijk: Ceterum censeo Carthaginem delendam esse: Voorts ben ik van mening, dat Carthago vernietigd moet worden (woorden, welke de senator Cato de Oude op elk zijner redevoeringen liet volgen). |
premier crû (Fr.): eerste gewas. |
prépondérance (Fr.): geestelijk overwicht. |
Prescott, William Hickling -: Amerikaans historicus (1796-1859). |
principaal: hoofdpersoon; werkgever. |
privatief (Fr.): uitsluitend eigendom van iemand, eigen. |
Procrustes: lett. uitrekker. (I) |
proselytisme: bekeringsijver. |
Pruimers, Johanna Theodora -, geb. barones Van Dedem: weduwe te Zwolle, die in 1863 één der hoofdpersonen was in een opzienbarende rechtzaak, waarbij haar de voogdij over haar dochtertje Daniela (geb. 1858) ontzegd werd op grond van de beschuldiging dat zij uit een buitenechtelijke verhouding met Ds J.G. van Rijn een tweede kind ter wereld had gebracht. De nauwkeurige reconstructie van geheel deze geruchtmakende kwestie vindt men in ‘Holland in rep en roer’ door Henri A. Ett (Amsterdam 1951). |
pudeur (Fr.): schaamtegevoel, kuisheid, schroom. |
puttingwant: touwwerk dat dient om het stengewant te zetten. |
Pythagoras: Grieks wijsgeer en wiskundige (582-507 v.Chr.), vooral bekend wegens zijn stelling betreffende de lengte van de schuine zijde in een rechthoekige driehoek. |
|
q.e.d.: quod erat demonstrandum (Lat.), wat te bewijzen was. |
quaeritur (Lat.): er wordt gevraagd, de vraag is. |
quant à moi (Fr.): wat mij betreft. |
que le bon Dieu nous préserve de ses conseils (Fr.): de goede God beware ons voor zijn raadgevingen. |
| |
| |
qui bene distinguit, bene discit (Lat.): wie goed onderscheidt, leert goed. |
qui bene distinguit, bene docet (Lat.): wie goed onderscheidt, onderwijst goed. |
qui se plaint de froideur, n'a pas assez aimé (Fr.): wie zich over koelheid beklaagt, heeft niet genoeg lief gehad. |
Quintillianus: schuilnaam van N. Braunius Oeberius (overleden 1894), bewonderaar en later vriend van Multatuli. |
quousqe tandem (Lat.): hoe lang nog. Aanhef van een beroemde pleitrede van Cicero (106-43 v.Chr.) tegen Catilina (108-62 v.Chr.). |
q.v.: quantum vis (Lat.), zo veel gij wilt. |
|
Raupach, Ernst -: Duits toneelschrijver (1784-1852), auteur van het drama ‘Die Schule des Lebens’ (1841). |
recipe (Lat.): lett. neem; aanduiding op een recept, vaak afgekort tot R. |
recuseren: verwerpen, wraken, weigeren. |
redivivus (Lat.): herleefd; uit de dood verrezen of opgestaan. |
Reimarus, Hermann Samuel -: Duits wijsgeer, professor te Hamburg (1694-1768). |
remplaçant (Fr.): plaatsvervanger, speciaal in de krijgsdienst. |
Renan, Joseph Ernest -: Frans cultuurhistoricus (1823-1892). (II) |
renommés de clocher (Fr.): plaatselijke beroemdheden. |
renseignement (Fr.): inlichting. |
res gestae (Lat.): regeringsdaden. |
Restauratie: herstelling van een dynastie op de troon; in het bijzonder die van de Bourbons in Frankrijk, maar ook die van de andere Europese vorstenhuizen, na de val van Napoleon I. |
res publica (Lat.): de algemene zaak, het gemenebest. |
resultante: kracht, grootheid enz. die hetzelfde zou uitwerken als de samenstelling van twee of meer gegeven krachten, grootheden enz. |
revalenta arabica: een zgn. geheim middel tegen zwakheid, bloedarmoede etc., bestaande uit fijngebuild linzenmeel. |
revelatie: ontdekking, (goddelijke) openbaring, onthulling. |
revenant (Fr.): spook. |
Réville, Albert -: Frans predikant (1826-1906). |
| |
| |
rhetorica (Gr.): redekunst, leer van de welsprekendheid; vaak in ongunstige zin: holle woordenpraal. |
rigueur (Fr.): strengheid, hardheid. |
Ris, Klaas -: knecht op een zaagmolen, later petroleumhandelaar te Amsterdam; Dageraadsman, stichter van vakverenigingen, schrijver over maatschappelijke vraagstukken (1821-1902). |
Robespierre, Maximilien Marie Isidore de -: een van de bekendste leiders der Franse revolutie (1758-1794), schitterend redenaar. |
Rochussen, Jan Jacob -: G.G. en later minister van Koloniën (1797-1871). (II) |
Röell, Willem Frederik baron -: Nederlands staatsman (1767-1835), was ten tijde van de republiek, het koninkrijk van Louis Napoleon en na 1813 onder Willem I werkzaam. |
romance (Fr.): lied over een teder of aandoenlijk onderwerp. |
Romer-brief: de brief van de Apostel Paulus aan de Romeinen (N.T.). |
ronde hoeden: uitrustingstuk van soldaten in de Napoleontische tijd. |
ronflant (Fr.): snorkend. |
Roorda van Eysinga, S.E.W. -: ingenieur, vriend van Multatuli (1825-1887). (I) |
rosière (Fr.): meisje, om haar deugdzaamheid met een roos bekroond (volksgebruik in sommige dorpen). |
Ross, sir James Clarke - Engels zeeman en ontdekkingsreiziger: in de Zuidpoolgebieden. Ontdekte Victoria-land. (1800-1862). |
Ross, sir John: - Engels admiraal en ontdekkingsreiziger in de Noordpoolgebieden. Ontdekte de magnetische pool van de aarde. (1777-1856). |
roturier (Fr.): burgerman; burgerlijk. |
rouerie (Fr.): schurkenstreek, geslepenheid. |
Rousseau, Jean-Jacques -: Franse philosoof en schrijver (1712-1778). (I) |
rudera (Lat.): overblijfselen; ruïnes, puinhopen. |
Rumpf, Georg Eberhard -: Duits natuurvorser (1628-1702), (Lat. Rumphius): koopman op Ambon in dienst van de Oost-Indische Compagnie. |
| |
| |
saillant (Fr.): vooruitspringend; in het oog vallend. |
saillie (Fr.): uitstek (aan gebouwen); uitval, losbarsting; aardige inval, geestigheid. |
Samuel (Hebr.: God heeft gehoord): laatste richter in Israël (ong. 1000 v.Chr.). |
sans comparaison (Fr.): zonder vergelijking; verreweg. |
sans vergogne (Fr.): schaamteloos. |
Sarai, Sara (Hebr.: vorstin): vrouw van Abraham, moeder van Izaäk. |
Saul (Hebr.: de afgebedene): eerste koning van Israël (1030-1010), leed aan zwaarmoedigheid die door harpspel van David werd verdreven; met zijn zoons gesneuveld tegen de Filistijnen, en opgevolgd door David (± Sam. IX-XXXI). |
sauve qui peut (Fr.): algemene vlucht. |
scabreus (Fr.): ruw, gewaagd, schuin. |
Scheffer, Ary -: Nederlands schilder (1795-1858), geboren te Dordrecht, een der stichters van de romantische school. Hij vertoefde voornamelijk in Frankrijk en stierf te Argenteuil. |
Schenkman, Jan -: onderwijzer, dichter van boertige stukjes (1806-1863). |
Schiller, Friedrich -: Duits toneelschrijver en historicus (1759-1805), wiens treurspel Die Räuber (1777) het leven van een roverbende romantiseert. Hij schreef een grote studie over de opstand der Nederlanden. |
Schimmelpenninck, Rutger Jan -: Nederlands politicus (1765-1825); met de titel van Raadpensionaris, tijdens de Bataafse Republiek staatshoofd onder Franse bescherming (1805-1806). |
Schimmelpenninck van Nyenhuis, Rutger Jan graaf -: Nederlands conservatief staatsman (1821-1893), minister van Financiën 1866-1868 in het ministerie Van Zuylen, tegenstander van Thorbecke; hij stond in hoge gunst bij koning Willem III. |
Schopenhauer, Arthur -: Duits pessimistisch wijsgeer (1788-1860). |
Schwartz, Carl -: Duits theoloog en predikant (1817-1870); van joodse afkomst en bestemd om rabbijn te worden; ging gedurende zijn studietijd tot het Christendom over en wijdde
|
| |
| |
zijn leven aan de zending onder Israël. Hij was o.a. te Berlijn, Budapest en Konstantinopel werkzaam. Van 1848 to 1864 verbleef hij te Amsterdam. In 1864 werd hij te Londen benoemd. Op 1 Augustus 1858 werd door een jonge Israëliet een moordaanslag op hem gepleegd, terwijl hij predikte. |
scie (Fr.): lett. zaag; fig. gezanik, gezeur, telkens herhaald rijm, deun. |
scoliast, scholiast: uitlegger, verklaarder, in het bijzonder van oud-Griekse geschriften. |
Scott, Walter -: Engels auteur (1771-1832), schrijver van historische romans. (I) |
septuaginta (Lat.): zeventig; volgens de overlevering hebben zeventig geleerden te Alexandria in de derde tot eerste eeuw voor Christus het Oude Testament in het Grieks vertaald. Multatuli duidt met dit woord spottend de destijds zeventig leden der Tweede Kamer aan. |
servi (plur. van Lat. servus): slaven; populaire, humoristische figuren in Latijnse en Griekse blijspelen. |
sexaëder: regelmatig, door zes vlakken begrensd lichaam; kubus. Multatuli bedoelt eigenlijk een lichaam, begrensd door regelmatige zeshoeken; dit lichaam bestaat niet; hij vergist zich tussen planimetrische en stereometrische verhoudingen. Een cirkel, ingesloten door zes eendere cirkels die met gelijke kracht op de middelste indrukten, zou tot een regelmatige zeshoek worden; een bol echter, door twaalf eendere bollen gelijkelijk geperst, wordt een regelmatig twaalfvlak, waarvan de zijden regelmatige vijf-hoeken zijn. |
Sinaï: schiereiland en berg tussen de golven van Suez en Akaba aan de Rode Zee. Op Sinaï gaf Mozes (overl. ongev. 1500 v.Chr.) de wet der Tien Geboden. |
Sint Eustatius: een der Bovenwindse Eilanden in de Caraïbische Zee, behorend tot de Nederlandse Antillen. |
Sint Martin: idem; gedeeltelijk in Nederlands, gedeeltelijk in Frans bezit. |
Sion: heuvel in Jeruzalem; bij uitbreiding: de stad Jeruzalem zelf. |
sit ut est, aut non sit (Lat.): het moet zijn zoals het is, of het zal niet zijn. |
| |
| |
Slaven en Vrijen onder de Nederlandsche wet: werk in twee delen 1854) door W(olter)R(obert) baron van Hoëvell (1812-1879). |
Slingelandt, Simon van -: Nederlands staatsman (1664-1736), Raadpensionaris van 1727 tot 1736. |
Sodom en Gomorrha: twee steden, wegens hun zonden door God verdelgd (Gen. XIX). |
Sodomsappel: legendarische appel, die volgens algemene bewering, bij aanraking tot stof verging; fig. schone schijn met waardeloze kern. |
sommiteiten: autoriteiten, gezagdragers. |
sort (Fr.): lot, noodlot. |
Spa: badplaats in de Belgische provincie Luik met een internationaal bekende speelzaal. Ook Multatuli vertoefde hier een enkele keer. |
specieus (Fr.): schoon schijnend, misleidend. |
Spectator: a. de Hollandsche Spectator, weekblad onderleiding van Justus van Effen 1731-1735 verschenen. b. De Nederlandsche Spectator: Haags weekblad, waarin o.a. Bakhuizen van den Brink en Vosmaer geschreven hebben; 1856-1908 verschenen. |
Speyk, Jan Carel Josephus van -: zeeofficier, liet zich voor Antwerpen (1832) met zijn schip in de lucht vliegen (1802-1832). |
Spinoza, Baruch de -: wereldberoemd Nederlands wijsgeer van Portugees-Joodse afkomst (1632-1677); schrijver van de: Ethica, een ondogmatische zedekunde in strak-wiskundige betoogtrant. |
Spiritus Hoffmann: Hoffmann-druppels, populair geneesmiddel tegen zenuwstoringen, genoemd naar de Duitse arts Friedrich Hoffmann (1660-1742). |
spondeus (Lat.): versvoet van twee lange lettergrepen. |
Stieltjes, Dr Thomas Joannes -: Nederlands militair en bouwkundige (1819-1878), adviseur voor technische zaken aan het departement van Koloniën, in 1860 belast met een onderzoek naar aanleg en exploitatie van spoorwegen op Java; in 1863 oneervol ontslagen, daar hij de Kamer bij adres verzocht had de voorstellen van de G.G. inzake spoorwegen op Java niet aan te nemen. Enkele jaren later werd hij liberaal lid van de Tweede Kamer. In 1874 doctor honoris causa van de Leidse universiteit. |
| |
| |
Streit ums Dasein (Duits): strijd om het bestaan, de bekende formule van Darwin: struggle for life, meestal vertaald als: Kampf ums Dasein. |
Sue, Eugène -: Frans romanschrijver (1804-1857). (I) |
suffrage (Fr.): stem; stemrecht; bijval, goedkeuring. |
Suisse (Fr.): lett. Zwitser; pauselijke lijfwacht; degeen die bij een kerkelijke plechtigheid belast is met het handhaven van de orde. |
supplanteren (Fr. supplanter): de voet lichten, onderkruipen. |
susceptible (Fr.): ontvankelijk, gevoelig. |
sybariet: aan zingenot verslaafde; verwekelijkt mens. |
|
Tacitus: Romeins geschiedschrijver (56-118). |
tail: Chinese rekenmunt van 1000 pitjes ter waarde van ongeveer f 3.75. |
Tancred: een van de aanvoerders tijdens de eerste kruistocht (gestorven 1112). |
Tantalus: mythologische koning van de oudheid, die in de onderwereld tot aan de kin in helder bronwater stond, en boven zijn hoofd heerlijk ooft had, terwijl beide terugweken wanneer hij er van wilde nuttigen; beeld van iemand, die in de onmiddellijke nabijheid van het begeerde, dit toch niet bereiken kan. |
Tarquin Superbe: Tarquinius Superbus, legendarische, laatste koning van Rome (534-510 v.Chr.), verdreven door Brutus. |
Tartuffe: blijspel van de Franse toneelschrijver Molière (1664). Orgon's blind vertrouwen in de huichelaar Tartuffe wordt eerst aan het eind van het stuk geschokt. |
Telemachus: zoon van Odysseus en Penelope. Zijn avonturen worden verteld in een opvoedkundige roman van Fénelon, Frans schrijver (1651-1715). |
Tell, Wilhelm -: volgens de overlevering de held der Zwitsers tegen de Habsburgers (1307). Aan hem wijdde Schiller een drama. |
Terentius Afrus, Publius -: Romeins blijspeldichter (195-159 v.Chr.), schrijver van o.a. Adelphoe (De twee gebroeders) en Andria. |
thesis, these: stelling, in het bijzonder: een te bewijzen stelling. |
| |
| |
Thiers, Louis Adolphe -: Frans staatsman en historicus (1797-1877), lid van het parlement, herhaaldelijk minister, en van 1871-1875 president der republiek. Hij was bekend om zijn schitterende redevoeringen (Discours parlementaires, 15 delen, 1879-1883). |
Thorbecke, Johan Rudolph -: Nederlands staatsman (1798-1872). (I) |
timbalist: bespeler van de keteltrom, paukenist. |
Times: naam sedert 1788 van een door J. Walter te Londen, in 1783, opgericht blad. |
Titus: schuilnaam van Dr A.F.H. de l'Espinasse; Dageraadsman. Bewerkte voor Nederland: ‘Aard en oorsprong der christelijke godsdienst’ van Dupuis (Amsterdam, 1859). |
Tobias (Hebr.: God is goed): een der ballingen die koning Salmanassar naar Ninivé voerde; werd vergezeld door Raphaël, de aartsengel. Een der Apocriefe Boeken van het O.T. |
Toland, John -: Iers wijsgeer (1670-1722), schrijver van een boek over het Christendom. |
torture (Fr.): kwelling, marteling. |
tous les genres sont bons, hors le genre ennuyeux (Fr.): alle genres zijn goed, behalve het vervelende. Opmerking van Voltaire (1694-1778) in de voorrede van L'Enfant prodigue. (II) |
transigeren: een vergelijk treffen; schipperen. |
Trémoille: naam van een oud adellijk Frans geslacht, waarvan vooral Louis II de la Trémoille als bevelhebber der Franse troepen in de 16de eeuw bekendheid verwierf. |
tréteau (Fr.): schraag, stellage. |
tribrachys (Gr.): versvoet van drie korte lettergrepen. |
trochaeus (Lat.): versvoet met een lange en een korte lettergreep. |
Tuuk, Dr Harmannus Neubronnen van der -: Nederlands oriëntalist (1824-1894). |
|
un frère est un ennemi, donné par la nature (Fr.): een broer is een vijand van nature. |
urbi et orbi (Lat.): aan de stad (nl. Rome) en de wereld, d.w.z. aan iedereen. |
|
vantardise (Fr.): grootspraak, pocherij. |
| |
| |
Velleda: Germaans wichelares uit de eerste eeuw. |
Venus: godin der schoonheid in de Romeinse godenleer. |
verba valent usu, sicut nummi (Lat.): woorden hebben de waarde, die het gebruik er aan geeft; geld evenzeer. |
Ver Huell, Carel Hendrik -: vlagofficier van de Nederlandse zeemacht (1764-1845), vice-admiraal, aanhanger van Napoleon. |
Verres, Caius Lucinius -: Romeins proconsul (gewezen consul als landvoogd in een wingewest, stadhouder), die door Cicero van knevelarij werd beschuldigd (119-43 v.Chr.). |
Vesta: bij de Romeinen de godin van het gezin en het huiselijk geluk. |
Veth, Prof. Dr Pieter Johannes -: Nederlands oriëntalist (1814-1895). (II) |
Victoria regia veritatis (Lat.): Victoria regia (waterlelie met zeer grote bladeren en prachtige bloemen) van de waarheid. Veritatis is een vergelijkende toevoeging van Multatuli. |
Vidocq, François Eugène -: Frans avonturier (1775-1858), werd, na zich als dief, oplichter en falsaris berucht te hebben gemaakt, hoofd van de veiligheidsbrigade (1809-1827). In 1832 bij de geregelde Politie gekomen, liet hij een onderzoek instellen naar een diefstal, die hijzelf georganiseerd had. Hij werd ontslagen en stierf vergeten. |
vocalis ante duo consonantes (Lat.): een klinker vóór twee medeklinkers; in zulk een positie werd de klinker volgens de klassieke versleer als lang beschouwd. |
Vogt, Karl -: Duits zoöloog, geoloog en politicus, ijverig voorvechter van het materialisme en het Darwinisme (1817-1895). |
volant (Fr.): pluimbal, gebruikt bij een bepaald balspel, een soort tennis. |
Vollenhoven, Jan Messchert van -: anti-revolutionnair politicus (1812-1881); van 1858-1864 burgemeester van Amsterdam. |
Volney, Constantin François de Chasseboeuf, comte de -: Frans geleerde (1757-1820), schrijver van historische en taalkundige studiën. |
Voltaire: Frans letterkundige (1694-1778). (II) |
Voo, G.W. van der -: bekend vrijdenker uit Rotterdam (1806-1902). |
| |
| |
Vossius: Gerard Vos (1577-1649), Nederlands letterkundige, professor te Leiden en Amsterdam. |
vox populi (Lat.): de stem van het volk. |
Vuylsteke, Julius -: Gents dichter en letterkundige (1836-1903), vriend van Multatuli. |
|
Wagner, Richard -: Duits componist (1813-1883), in wiens muziekdrama's muziek en tekst een zo groot mogelijke eenheid vormen. |
Wap, Dr Joannes Jacobus Franciscus -: Nederlands letterkundige (1806-1880). |
Wartburg: burcht bij Eisenach, zetel van de Thüringse Landgraven; verblijf van Luther in 1521-1522. |
Wellington, Arthur Wellesley, hertog van -: Engels militair (1769-1852), overwon met Blücher Napoleon bij Waterloo in 1815. |
Werther: hoofdpersoon uit: Die Leiden des jungen Werther (1774) van Johann Wolfgang von Goethe (1749-1832). Na een ongelukkige liefde eindigt Werther met zelfmoord. |
Wieniawski, Henri -: Russisch musicus (1835-1883). (I) |
Wilhelmina: prinses van Pruisen (1751-1820), energieke echtgenote van stadhouder Willem de Vijfde. |
Willem de Vijfde: Prins van Oranje (1748-1806), stadhouder (1766-1795), liet het bestuur grotendeels over aan zijn vrouw en de Raadpensionaris; verliet bij de komst van de Fransen in 1795 het land. Te Brunswijk gestorven. |
Wintgens, Willem -: Nederlands volksvertegenwoordiger (1818-1895), conservatief; in 1868 minister van Justitie. |
Wiselius, Mr Samuel Iperusz. -: Nederlands letterkundige (1768-1845), patriot, lid van het ‘Comité Revolutionair’, in 1813 Directeur van Politie te Amsterdam; dichter van ‘Mengel- en tooneelpoëzy’. |
Wittenberg: stad aan de Elbe in Pruisisch Saksen. Aan de slotkerk aldaar sloeg Luther in 1517 zijn 95 stellingen aan. |
Witt, Johan de -: Raadpensionaris van Holland (1625-1672). (II) |
Wttewaal van Wickenburgh, Gerard -: Nederlands landhuishoudkundige (1776-1838), maakte zich verdienstelijk door
|
| |
| |
de bestrijding der runderpest in 1813 en 1814, was hoogleraar te Leiden. |
Wijck, Jhr Mr Herman Constantijn van der -: lid van de Raad van Indië (1815-1889). |
|
Yedo: vóór 1868 de naam van Tokio, hoofdstad van Japan. |
|
Zaalberg, Johannes Cornelis -: Nederlands predikant van de ‘moderne’ richting (1828-1885), stond o.a. te Deventer en 's-Gravenhage. In 1876 werd hij predikant te Paramaribo. Hij schreef o.m.: De godsdienst van Jezus en de moderne richting. |
Zoroaster: stichter van de godsdienst der volken van Iran (Zarathustra). |
Zuylen, Julius Philip Jacob Adriaan van - van Nyevelt: Nederlands diplomaat (1819-1894), herhaaldelijk minister van Buitenlandse Zaken; gezant o.a. te Berlijn en te Wenen. |
Zwinglius: Ulrich Zwingli (1484-1531), professor in Zürich, voerde in 1525 met eigen wijzigingen de Hervorming door. |
|
|