Volledige werken. Deel 3. Japanse gesprekken. De school des levens. Ideeën, tweede bundel. De bruid daarboven. De zegen Gods door Waterloo. Franse rymen
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 321]
| |
- Gut m'nheer... dat weet ik niet. En ik heb al honderdmaal aan Sertrude gezegd, dat ik er niets van begryp. Verbeel je... een vreemd schepsel, zo maar baas spelen in je huis... en ik zeg al zo tegen Mina: gooi 'r toch de deur uit... en toe zei Petró... - Nou... ik had haar terdege beet, blufte de dappere Petró, en toonde een blauwe plek aan den pols, waaruit ik zou besluiten dat Femke háár had beet gehad. - Ze moet weerkomen, riep Gertrude, ik zal 't haar verleren! - En ik, zei Mina. Zo was ieder heldhaftig geworden, na den stryd. Dat gebeurt wel meer. Maar zeker is 't, dat Femke's naam nu niet zou getriumfeerd hebben, als er ware gestemd geworden over zedelyke waarde. - Een gemene meid, m'nheer! - Een hele gemene meid! - O, zo 'n gemene meid! - En hoe is uwe toen eindelyk van haar verlost? - Ja, dat was moeilyk... ik zei... - Nee moeder... ik zei... - Nee, ik! - Nee, ik! Ieder wilde wat gezegd hebben. Ieder wilde doorgaan voor 't middelpunt der gebeurtenissen die er werden verhaald. - Ik wou wel 'ns weten waar de jongeheer Van der Gracht blyft, zei juffrouw Laps. Ja, oom, er is 'n verrassing... 't Was juffrouw Pieterse niet aangenaam, dat er werd uitgezien naar iemand anders, als zy iets te vertellen had. - Nu dan, wy zeiden... ja wat zeiden we ook, Sertrude? - Moeder... ik zei... dat het schande was. - Ja, dat heb ik ook gezegd. Nu... toen vroeg dat schepsel koud water... en toen we 't niet gauw genoeg gaven, stond ze op, en liep naar de pomp... brutaalweg, net of ze thuis was! En ze pompte... en maakte een doek nat, en legde dien op Wouters hoofd. Ik was ontdaan over zoveel brutaligheid. En ze huilde, of 't haar jongen was, m'nheer! Nu, 't kind kwam by, en toen gaf ze hem een zoen... verbeel je, daar we by waren! - Ja, riepen de drie dochters, verbeel je, we waren er allemaal by! | |
[pagina 322]
| |
- En toen bleef ze nog wat zitten voor 't bed, en praatte met Wouter... - Waar toch de jongeheer Van der Gracht blyft? zuchtte juffrouw Laps. 't Is maar, weet u, oom, omdat we 'n verrassing hebben. - En eindelyk ging ze heen... en ze liep als een prinses. - Net 'n prinses... betuigden de meisjes, die niet wisten dat ze waarheid zeiden. - En ze zei tot Wouter dat ze terugkomen zou. Maar je begrypt, dat zal mis wezen... Daar ging de schel. Juffrouw Laps vloog op... och ja, de katechiseermeester Van der Gracht stapte met zyn zoon de kamer in. Juffrouw Pieterse had er spyt van. Zy gevoelde dat de ster van haar discours verbleken zou voor de zon van 't vers dat Klaasje meebracht. En ook zonder vers, wat zagen die anderhalve katechiseermeesters er deftig uit! Wat 'n stap, wat 'n houding, wat 'n stem... en boven alles die witte das, en guillotine-boordjes! - Mynheer en juffrouwen, de Heer schenke u Zyn onmisbaren zegen op den avond van dezen dag! Dit is myn zoon Klaas... van wien u wel gehoord zult hebben. Hy is my te na om hem te pryzen... maar u begrypt wel... als men vader is... nu, alle zegen komt van boven! - Ja, oom, er is een verrassing. - Juist, juffrouw, een ware verrassing. De gelukwensen aan dezen heer... op den heuglyken dag van zyn verjaren... brengt ons in de stemming van den Psalmist... en ik verheug my door de genade... want mynheer... alles komt van boven... dat zal uwe ook wel weten. - Ga zitten, man, ik dank je wel! zei de gastheer, die begreep dat er een felicitatie was uitgesproken. Koud buiten? - Ja, 't is frissies. Koud kan ik niet zeggen. 't Is wat je noemt... frissies, weet u. De Heer geeft het weer naar zyn welbehagen... en daarom zeg ik maar: frissies. Alles komt van boven. - Och ja! riep 't hele gezelschap, en meende wonder verdienstelyk te wezen. Verbeel je 't lot van een armen drommel die in dezen kring eens had moeten verkondigen dat sommige dingen van beneden komen! Gelukkig was men 't eens, ditmaal. | |
[pagina 323]
| |
- Wel oom, wat dunkt u, zullen we nu maar beginnen met de verrassing? - Ga je gang, nicht. Wat is het? - Och, een kleinigheid, mynheer, antwoordde de katechiseermeester. Myn zoon is een dichter. Pryzen zal ik hem niet... want hy is me te na... maar 't is mooi, dat durf ik gerust zeggen. 't Is niet om te roemen... alles komt van boven... neen, roemen zal ik niet. Als ik roem, mynheer, dan roem ik in den Here. Maar ik zeg dat het mooi is. De dichter Klaas maakte z'n mondje klein, alsof-i met z'n lippen te drinken gaf aan een vogeltje. Hy sloeg de ogen neer, en speelde met den ondersten knoop van z'n vest. Z'n hele gezicht stond naar verzenmakery. Er was iets knoeierigs in dien jongen, iets van een gekramden schotel... neen, hy leek op 'n verfrommeld papier... neen, op ongestreken linnen... neen, op 'n gebruikt servet... neen, op ongaar brood... Och, wat weet ik het, waarop die lummel geleek! Ga naar een christelyke jonchelings-vereniging. Daar vindt ge modellen in overvloed van de soort die ik bedoel, adept-clowns in de kermistent des Heren, pierrots van de onanie. - Dus, mynheer, 't is niet om te roemen... haal 't maar voor den dag, Klaas. Als vader, mynheer, moet ik u zeggen... 't is mooi! Want ziet u, in de Schrift... Klaas haalde z'n vers voor den dag. ...in de Schrift wordt, om zo te zeggen, niet gesproken van weduwnaars... de Heer zal daarvoor wyze redenen gehad hebben. Wat doet nu de jongen? Hy volgt Gods wenk, en heeft een vers gemaakt vol weduwen... Klaas legde 't vers voor zich op tafel. ...vol weduwen. Ja, ik zou durven zeggen, hy heeft er byna al de weduwen in gebracht, die in de Schrift staan. - Heb ik niet gezegd dat er een verrassing wezen zou, riep juffrouw Laps. - Lees jy nu maar op, Klaas! Er zyn er zeventig, mynheer... zeventig weduwen! Lees nu maar op, jongen! Klaas stroopte z'n armen op, streelde z'n boordjes, en begon: | |
[pagina 324]
| |
Al de weduwen der Heilige Schrift
Worden hier tot een vers gezift;
Ter verblyding op 't verjaren
Van godzalige weduwnaren;
Juichend, bloeiend in den Heer,
Aan Jehovah lof en eer.
- Dat is 't opschrift, lichtte de vader toe. - Ja, dat is het opschrift. Nu begin ik: In Genesis xxxviii, vers 11 kan men lezen
Dat 'n weduw in 't huis van haar schoonvader moet wezen;
En Exodus xxii, ik zeg 't zonder vrees,
Zegt in vers 22, beledig weduw noch wees...
- Merk op, mynheer, dat het vers en 't kapittel beide twee-en-twintig zyn. Daarmee heeft de Heer zeker een bedoeling gehad... want Gods wil is ondoorgrondelyk, en alle zegen komt van boven. Ga voort, Klaas! Twee verzen later ontsteekt de toorn des Heren,
Hy zal alle vrouwen in weduwen verkeren;
Uit Leviticus xxi, vers 14 blykt gewis
Dat een weduw geen goede vrouw voor een priester is;
Eén hoofdstuk daarna (maar een vers minder) doet ons weten
Dat een weeuw zonder kinderen 't brood van haar vader mag eten,
En Numeri xxx, vers negen, wel geteld,
Zegt, dat de belofte van een weeuw te haren laste geldt;
In Deuteronomium x, vers 18, betuigt de Heer met geschreeuw...
- Hé? vroeg juffrouw Laps.
- Ja, dat wil zeggen: majesteit, legde de Katechiseermeester uit.
Luister maar verder, juffrouw... 't is niet om te roemen... ik
zeg maar: luister verder! Ga voort, Klaas!
...met geschreeuw,
Dat Hy altyd recht doet, en kleren geeft, aan wezen en weeuw;
| |
[pagina 325]
| |
In Deuteronomium xiv, vers 29, worden wy gespoord
Om alle drie jaar iets te geven aan de weduwen in de poort;
Twee hoofdstukken later, vers 11 en 14 kunt ge lezen
Hoe men met de weduwen in de poort vrolyk moet wezen;
In Hoofdstuk xxiv, vers 19, staat vermeld
Dat men een schoof voor de weduw moet achterlaten in 't veld;
In de twee volgende verzen wordt van de weduw geschreven
Dat ze druiven en olyven krygt die aan den boom zyn gebleven;
Kapittel xxvi, vers 12 en 13, zegt 't voort,
Spreekt weer over de weduw die te eten krygt in de poort;
Een hoofdstuk verder laat de Heer door Mozes betuigen,
In vers 19, dat men 't recht van de weduw niet mag buigen;
Twee Samuel xx, vers 3, spreekt er uitdrukkelyk van
Dat Davids bywyven leefden als weduwen, by 't leven van haar man...
- By... wat? vraagde juffrouw Pieterse. - Bywyven, juffrouw, antwoordde de oude heer Van der Gracht. Uwe ziet hoe de jongen er alles inbrengt, wat in betrekking staat tot weduwen... - De regels zyn niet even lang, klaagde Stoffel... en ze liggen en staan niet om-en-om. - Hoor Stoffel, daarin kan je gelyk hebben... omdat je schoolmeester bent... maar dát kan my nu niet schelen. Ik vind die by... by... by... hoe zal ik zeggen? - Juffrouw Pieterse, uwe moet niet vitten, riep juffrouw Laps. - Juist, zei de katechiseerman, alle zegen komt van boven. Ga voort, Klaas! - Neen, zulke dingen wil ik niet horen... 't is om de meisjes. Nu ja, de meisjes bekeken heel fatsoenlyk haar nagels. Dat wil in zo'n geval zeggen dat men heel braaf is, niet weet wat bywyven zyn, en in weerwil van die onwetendheid toch openlyk betuigt nooit iemands bywyf te willen worden. - Ga voort, Klaas! - Volstrekt niet! Als ik geweten had dat er zulke dingen zouden worden gezegd, had ik myn meisjes thuis gelaten... - Maar, juffrouw, 't staat in de Schrift! Uwe zal u toch niet verzetten tegen 't woord des Heren? | |
[pagina 326]
| |
- Nee... ik verzet me niet. Maar ik wil niets horen dat onfatsoenlyk is. Myn man... - Uw man verkocht schoenen, dat weet ik wel, juffrouw... maar uwe zal toch niet tegen de Schrift... - Ik doe niets tegen de Schrift... maar ik houd niet van gemenigheid. Kom, Sertrude... Men ziet, juffrouw Pieterse was fatsoenlyk geworden. Vroeger was zy zo prikkelbaar niet, en de jongejuffrouwen hadden wel erger dingen uit die Schrift geslikt, zonder de minste walging. Maar 't verhuizen van een zystraat naar 'n hoofdstraat... en kinderen met franse namen... en 'n dokter met bont op z'n koetsier... och, 't is zo moeilyk schrifturig-gemeen te blyven, als zoveel krachten samenwerken om ons te dryven op den fatsoenlyken weg. Als ik nu 'n roman schreef, en dus vryheid had de gebeurtenissen te regelen naar myn zin, zou ik juffrouw Pieterse nogeens laten erven, om den lezer te doen zien hoe ze door nóg meer fatsoen weer terugviel in 't gemene. De bybelwoede openbaart zich 't duidelykst by groot en klein gemeen. De tussenstand schrikt terug voor 'n naaktheid van uitdrukking, die geoorloofd schynt in straat-, kansel- of hoftaal, maar die den moed te boven gaat van iemand wiens ‘fatsoen’ bewys nodig heeft. Wie niet te vies is om waarheid op te vangen, al klinkt ze onschoon, kan weten hoe 't gemeen een dagelyks scheldwoord maakt van 't burgerschap in een verbrande stad. Och... 't is sans conséquence! Ik heb 't op straat horen zeggen door en tot kleine meisjes, die er toch volstrekt niet aan dachten op hoeveel manieren men zich kan bezondigen aan een engel. Zy gebruikten dat woord nog wel zonder 't ‘met permissie’ waarmee men anders 'n vuiligheid meent te verschonen. Neen, ‘permissie’ is niet nodig in dien stand. De kleinste mondjes laten zonder scheuren de grootste woorden door, en ook de kleinste oortjes vangen die op, zonder veel pyn. Zo 'n bybels scheldwoord voelt zich thuis op straat. Wat hoger volgt de klasse van 't pietersens-fatsoen, dat zich te handhaven heeft in z'n niet onbetwisten rang. Maar, nóg hoger? O, daar verandert de zaak! Men staat den He- | |
[pagina 327]
| |
re na genoeg om Zyn taal te spreken, en al gebruikt men die niet tot scheldwoorden, de bybel biedt overmaat van gelegenheid om zich te voorzien van 't allertriviaalste, ter inkleding van orthodoxe femelary. Het is een fout in 't portret van Droogstoppel, dat ik hem z'n dochtertje laat dwingen de geschiedenis van de juffrouwen Loth voor te lezen. Dat doet geen fatsoenlyk makelaar. Zulke dingen horen thuis in 'n steeg of in 't Voorhout, in een pottekelder of op de hele fatsoenlyke Keizersgracht. De middelstand staat niet hoog genoeg, of acht zich niet hoog genoeg, om mét den Heer onfatsoenlyk te zyn, en toch rekent zich die stand te hoog om gemeen te wezen zonder dien Heer. Ziehier dus een van de vele errata die verbeterd moeten worden in den Havelaar. De lezer gelieve die - en andere! - te verbeteren in margine der strafregisters van Marie en den auteur. |
|