Volledige werken. Deel 3. Japanse gesprekken. De school des levens. Ideeën, tweede bundel. De bruid daarboven. De zegen Gods door Waterloo. Franse rymen
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekendwouters droom | |
519.- Moeder, Wouter knypt me! riep Laurens, den volgenden nacht, en juffrouw Pieterse klaagde, met recht, vind ik, dat ‘die jongen’ zelfs in den slaap z'n rust niet houden kon. Ziehier de oorzaak waarom Wouter z'n broeder Laurens zo onheus bejegende.
Daar zat een slapend meisje in 't gras... of 't Femke was?
Wat stond zich de maan te vervelen,
Dien avond in 't luchtruim alleen!
De sterretjes waren verdwenen,
Omdat zy te flikkerend schéén.
Het is voor zo'n maan niet pleizierig
Alleen aan den hemel te staan.
Die eenzaamheid brengt aan het kniezen,
En helpt het humeur... naar de maan.
Ze zocht hier en daar wat verstrooiing,
En troostte wat smachtend gevoel,
En hielp een paar dichters aan verzen,
Maar bleef als die verzen zo koel.
Zy straalde wat hoop in de harten,
En droogde in 't voorbygaan een traan,
Maar 't mooist wordt ten laatste vervelend..
Ze had dit zo vaak al gedaan.
| |
[pagina 308]
| |
Zy gaapte, en ze keek, en ze staarde...
Vervelend was al wat ze zag.
‘Och, riep zy, als dát niet verandert,
Dan neem ik als maan m'n ontslag.
Ik sta als een gek hier te schynen,
En schitter me kreupel en lam.
Geen mens die me 'r ooit voor bedankte,
Of die er notitie van nam.
Dat mensvolk is bitter ondankbaar!
Voor 't zonnetje maakt men zich mooi,
Háár opent men deuren en vensters...
Als ik kom... dan gaan ze te kooi.
Men moest daar beneden bedenken
Dat 'k nooit van m'n overvloed scheen.
Ikzelf sta in 't kryt by m'n zuster...
Die leent me... sinds Genesis één.
't Is drukkend - vooral aan famielje -
Zo'n schuld van 'n eeuw of wat licht!
Ik schrik als de zon me komt manen,
En bleek wordt m'n mane-gezicht.’
Zo pruilde op een avond het maantje,
En dat had de nachtwind verstaan.
Hy vond dat ze recht had tot treuren,
En was met haar droefheid begaan.
En suizend begon hy te jagen
Langs wegen en vaarten en wei:
‘Hop... hop... al wat mee kan, aan 't dansen,
Wy geven de maan een party!
Hop, hop... in de rondte... naar boven...
Omlaag weer... omhoog weer... hop, hop!’
Daar dansten de bladen in 't ronde,
Of schuifelden voort in galop.
| |
[pagina 309]
| |
Daar knakten de takken der bomen,
En zeiden de stammen vaarwel,
En zwierden als dansende spoken,
En speelden een wonderlyk spel.
Daar vlogen de pannen der daken,
En namen hun deel aan het feest.
De schoorstenen bogen deemoedig,
Als waren zy hoflui geweest.
De molens vergaten het malen,
En noodden de bomen ten dans,
En walsten met hunne beminden
Op muren en wallen en schans.
‘Hop, hop... in de rondte... vooruit maar...
Dien weg uit... omlaag... by de poort...
Wat 'n aslucht!... om 't even... vooruit maar!
Hop, hop weer, en lustigjes... voort!’
Daar zat een slapend meisje in 't gras... of 't Femke was?
Daar naderde joelend de bruiloft,
En huppelde om 't slapende kind.
Haar bleekgoed rees op van de zoden,
En danste op muziek van den wind.
Daar neigden de hemden potsierlyk,
En boden elkaar hun manchet.
Daar danste een pudiek chemisetje
Met 'n onderbroek een menuet.
Daar lonkte de slaapmuts van passie,
En maakte haar pluimpje zo mooi.
En drukte aan het fladderend jabootje
Heel sentimentelig de plooi.
De zakdoeken werden zo dartel,
En waagden zich boven hun stand,
| |
[pagina 310]
| |
En reikten aan nuffige kraagjes
Hun opengewerkten rand.
De slobkous, verliefd van complexie,
Maakte aan een fichutje de cour,
En sloot het verrukt in z'n knopen,
En zuchtte zo innig: bonjour!
Daar walste een bretel met een vestje,
Een kindersok met een servet,
En 't windje gaf lustig de maat aan,
En maakte geen eind aan de pret.
En warrelde vrolyk daartussen,
En joeg alles rond op de baan...
En suisde: ‘hop, hop... à vos dames...
Wy geven een bal aan de maan!’
Daar zat een slapend meisje in 't gras... of 't Femke was?
En dichter en dichter gedrongen,
Sprong alles om 't slapende kind...
Daar fladderden wild haar de lokken
Omhoog, op muziek van den wind...
Eén glimlach... één zucht... en daar stond ze!
En ylings... de stoet nam haar mee,
En droeg haar... o hemel...
- Femke... Femke!
- Femke, Femke! riep Wouter in den slaap, en greep naar de verschyning, die in een wolk van kousen, sokken, onderbroeken, hemden en halsboordjes, op weg was naar de maan... Het was by die gelegenheid, dat de letterzettende Laurens zo geknepen werd, dat-i wel genoodzaakt was tot het nachtrumoer waarmee dit hoofdstuk zo dramatisch begint. Het ‘huis’ Pieterse vergaderde voor Wouters bed. Daar was de | |
[pagina 311]
| |
aant.
Hyzelf kwam ook voor 't licht, en verbaasde zelfs z'n moeder die zoveel van hem wachtte, door z'n deftigheid in gang en houding. - Wat scheelt je dan toch, jongen? riep ieder tot Wouter. - O, moeder, moeder... Femke! - De jongen is gek, was 't eenstemmig oordeel der Pietersens. En geheel ongelyk hadden ze niet. Wouter ylde. - Ze zouden haar wegdragen... al draaiende... altyd in de rondte... en ze sloot zich aan den rook die opstygt... opstygt... dochter van de zon, beslis... hier is Telasco... neen, sterven zult gy niet, Emma, Aztalpa... Femke, o god, blyf, blyf... ik zal op de bleek passen... ik zal de hinde schieten... blyf, Femke, blyf... een weduwnaar met god... samen door de ivoren poort... daar gaat ze weer... alléén... omhoog... Omikron, blyf! - Als we eens den dominee lieten roepen? vraagde de moeder, aarzelend. Ze wist niet of er gebeden moest worden, of gestraft... of beide. En voor 't eerst van z'n leven misschien, had Stoffel een goede gedachte: - Moeder, ik geloof dat er een dokter nodig is... Wouter is ziek. Zo was het. De arme jongen was aangetast door 'n zenuwzinkingkoorts. Dit was een geluk voor hem, want de geneesheer die hem behandelde, was een mensenkenner, die door liefderyke terechtwyzing een heilzamen invloed had op Wouters gemoed. Maar dit kon eerst later geschieden, want in den beginne was de ziekte van 't kind gevaarlyk. Ook voor juffrouw Pieterse was de kennismaking nuttig. De dokter vertelde haar, tot 'r grote verbazing, dat men z'n kinderen niet als pakgoederen mag | |
[pagina 312]
| |
opstapelen in een bedstee. Dat er lucht, licht, leven, beweging, genot nodig is tot ontwikkeling van ziel en lichaam. Dat straffen - met of zonder Heer dan - niet te pas komt. Dat haar godsdienst best achterwege kon blyven by de opvoeding... en meer zaken van deze soort, die juffrouw Pieterse nooit gehoord had, en waartegen ze nogal niet heftig opstond, omdat de dokter... - Gut, juffrouw Laps, uwe moest eens maken dat uwe hier was, als-i komt. Hy schryft z'n receppies met 'n gouwe pen, en z'n koesier heeft een bruine beer om z'n hals... Ja, juist! zo 'n gouden pen en een berenhuid! Och, als alle mensen die waarheid voorstaan, hun koetsier behoorlyk konden kleden, dan zou 't gauw gedaan wezen met veel vooroordelen. Maar meestal is dit zo niet. Ja zelfs, ik ken waarheidlievende personen die in 't geheel geen koetsier houden, met of zonder berenvellen dan. En ook de gouden pennen zyn gewoonlyk in verkeerde handen. - Ik wou maar, dat juffrouw Sipperman eens kwam juist als de dokter er was. Ga 't haar eens zeggen, Sertrude... dat Woutertje ziek is, meen ik... en zeg dat we koffie-drinken zo tegen twaalfe... zo laat kwam-i gister. En jy Leentje, ga eens na de kommeny... er moet toch zout wezen... en maak 'n praatje... 't is niet om te praten, weet je... je weet, ik hou niet van praterigheid... 't is maar, weet je, om te weten of de mensen 't gezien hebben? En jy, Petró, denk er om dat je me een schone mus geeft als-i weerkomt, want 't is m'n 'n man... zo'n dokter! Ik ben der ontdaan van, zo als-i sprak... en je moet hem niet zo aangapen, Mina, dat staat niet... maar ik ben benieuwd of ze 't gezien hebben in de kommeny. Ik wou niet graag te hard oordelen, maar waarachtig, ik geloof dat juffrouw Pieterse schik begon te krygen in Wouters ziekte. Er was iets voornaams in dat dokters-koetsje voor de deur. Alas, poor mankind! |
|