My heeft men tot heden toe 't papier niet betaald, waarop ik m'n Vryen Arbeid en m'n Ideeën schreef!
Noch zelfs de kosten die ik maakte tot de reis van Lebak naar Batavia, om den ‘groten heer te spreken over de ellende der bevolking.’
't Is waar, in Pruisen verzette men zich tegen uitgaven, en ik verzette my slechts tegen geweldenary, roof en moord.
Dáár was 't te doen om wat geld, en hier maar om geweten en eer.
Maar zeggen sommige lezers, gy spreekt veel over uzelf... gy stelt uzelf op den voorgrond?...
Ik heb op die beschuldiging reeds vaak geantwoord. (22, 23, 24, 25, 26, 27, 28, 298, 299, en op veel plaatsen meer.)
Ik spreek veel over myzelf, en stel my op den voorgrond...
Ja!
Dat deed ik reeds te Lebak, toen ik tot de bevolking zeide: ‘verzet u niet, gaat rustig naar huis, ik zal zorgen dat u recht worde gedaan.’
En zelfs myn vrouw stelde zich op den voorgrond, toen ze, nadat haar de vergiftiging myns voorgangers gebleken was, uitriep: ‘Ik ga niet, wy eten en drinken samen!’
Ik stel myzelf op den voorgrond...
Ja!
Wien anders wilde men dat ik op den voorgrond stelde? Een makelaar in kruienierswaren? Of 'n gepensionneerden resident? Of 'n leverancier van ryst op Banka? Of iemand, die met zoveel succes hammen en jachtgeweren verkocht? Of 'n aandeelhouder in de Billitonmynen? Of 'n kunstkopende verzenmaker? Of 'n kommies van de Buitenzorgse secretarie? Of 'n tabaksplanter? Of Duymaer van Twist, rustiger gedachtenisse?
Ik vraag het u, sommige lezers, wat zou zúlk volk op den voorgrond doen?
Zouden die lui er niet heel verlegen uitzien op hun vóórgrond?
Ik denk: ja.
Want hoogmoed is hogen moed, en ik vrees dat hun de moed ontbreken zou, om hoogmoedig te wezen.
Maar... ge zyt zo bitter van toon...
Il y a de quoi! dunkt me.