Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekendDichtoefeningen, pruikevreugd, pruikeverdriet en pruikewanhoop. | |
385.De school was ledig, en de banken zagen er uit, alsof de leerlingen daarop al hun verveling hadden achtergelaten. De kaart van Europa keek verdrietig neer op den stapel schryfboekjes, waarnaast de boutjes lagen die tot aan 't tandvlees waren afgeschreven op de streepjes en haakjes, waarmee sedert onheuglyke tyden de toegang wordt ontsloten aan alle geleerdheid. Wel prykte nog die moeilyke breukensom in al 'r luister op 't zwarte bord, maar toch, de school was geen school meer, de geest was er uit, 't was 'n lyk. Ja, de geest was vertrokken met de kinderen. Want dat dezen 'n grote hoeveelheid van dat artikel met zich omdroegen, zal den lezer weldra blyken. Wy weten reeds dat het heden de grote dag was, waarop meester Pennewip de dichterlyke voortbrengselen van 't genie zyner leerlingen keuren zou. Daar zat-i. Z'n veelbewogen pruikje deelde in de aandoeningen die hem bezielden by 't lezen der dichtstukken, en wy zyn onbescheiden genoeg om over z'n schouders te zien, om op onze beurt bewogen te worden door indrukken van onwaardeerbaar kunstgenot. Pruik: recht, en in rust. Tryntje Fop, op haar muts
Ik heet Tryntje Fop,
En heb een muts op myn kop.
- Niet kwaad... maar... laat zien... ja, zó is 't beter... die beide | |
[pagina 559]
| |
aant.
Meester haalde de beide verzwakkende woorden door, en nu had Tryntje Fop heel eenvoudig 'n muts óp, zonder kóp. Ik mag dien styl wel. Pruik: iets of wat links. Lukas de Bryer, op het vaderland
Vaderland, koek en amandelen,
Ik ga in de maneschyn wandelen,
Koek, vaderland en brandewyn,
Ik ga wandelen in de maneschyn,
Vyf vingers heb ik aan myn hand
Ter eer van 't lieve vaderland.
- Zangerig, zei meester, zeer zangerig! Er is diepte in die koek met brandewyn, en 't vaderland daartussen. Pruik: rechts. Lysje Webbelaar, op het beroep van haar vader
De kat viel van de trappe,
Myn vader verkoopt aardappe-
Len en uien.
- Oorspronkelykheid... maar dat doorsnyden van de aardappelen keur ik af. Pruik: links. Jannetje Rast, op een windwyzer
Hy staat op een schoorsteen van binnen vol roet,
En wyst aan den wind hoe hy waaien moet.
- Dat is niet geheel juist... want, wél beschouwd... maar als dichterlyke vryheid kan het er door. Pruik: vooruit. | |
[pagina 560]
| |
Grietje Wanzer, op een rups
Het rupsje zonder schromen,
Springt rond op alle bomen.
- Beschryvende dichtsoort. Er is stoutheid in de voorstelling van die onbeschroomd rondspringende rups. Pruik: in rust. Leendert Snelleman, op de lente
In de lente is het heel aardig.
In Mei is myn broertje jarig,
Maar nu heeft hy wintervoeten,
Zodat wy de lente pryzen moeten.
Dan gaan wy samen kuieren,
En op paas, vacantie met eieren.
- 't Is jammer, dat hy het rym zo verwaarloost. Zyn denkbeelden zyn inderdaad ongemeen, en goed ontwikkeld... die overgang op de eieren is zeer eigenaardig. Pruik: in den nek. Slachterskeesje, lofdicht op den meester
Myn vader heeft menigen os den doodsteek gegeven,
Maar meester Pennewip is nog in leven.
Soms waren zy mager, en somtyds vet,
En hy heeft zyn pruik op zy gezet.
De pruik ging inderdaad opzy, en nogal héél ver. - Hm... 't is zonderling... wat zal ik daarvan zeggen? De pruik ging overstag naar de uiterste rechterzyde. - Wat heb ik met die ossen te maken? De pruik protesteerde door enige indrukwekkende bewegingen tegen alle verwantschap met die ossen. - Hm... zou dat nu wezen, wat de nieuwerwetse boekenmakers humor noemen? | |
[pagina 561]
| |
De pruik werd neergehaald tot aan de wenkbrauwen, wat twyfel aanduidt. - Ik zal dien jongen eens onder handen nemen... De pruik kwam weer terecht op 't zenith, om 'r tevredenheid uit te drukken, over meesters voornemen om Slachterskeesje 'ns onder handen te nemen. Lukas de Wilde, op de godsdienst
De godsdienst is een goede zaak,
En geeft het mensdom veel vermaak.
- Het gronddenkbeeld is juist en schoon, zei meester, maar hetzelve had iets meer uitgewerkt behoren te worden. De pruik wipte duidelyk dat ze dit ook vond. Truitje Gier, op juffrouw Pennewip
Het pad der deugd wyst zy ons aan,
Wie zou niet gaarne medegaan?
En in verloren ogenblikken
Leert zy ons naaien, stoppen en stikken.
De pruik maakte 'n vreugdesprong, en de krullen omhelsden elkaar. Meester kon niet nalaten, z'n vrouw terstond deelgenoot te maken van Truitje Giers ontboezeming, die opgeplakt werd, en boven den schoorsteen gehangen, ter ere van zangster en bezongene. By 't volgend gedicht hing de pruik waterig, slap en schynbaar onbewogen, maar de oplettende beschouwer had een hysterische geestvervoering kunnen waarnemen, in de trilling van 'r krullen. Klaasje van der Gracht, op God
Grootmachtig Opperheer, verbazing, hoogverheven,
Met stof, en stergewoel, van 't aards bazuingeschal!
Verbeelding, tydsgewricht, Verzoening, juichend beven,
Wie zegt ons waar 't gewoel, een einde nemen zal?
| |
[pagina 562]
| |
Tot weerklank van Gena, met Eng'len op de transen,
Gevaar van 't smalle pad, uit onbekend genot...
Een vader weegt zyn kind, met eeuw'ge kroonbalansen,
Zich spieg'lend in, en door, en op, en onder God.
Laat vry de zondenval, op onwaardeerbre wyzen,
Het zevenslotig boek, een zang van 't boos geslacht,
Nooit zal het sterflyk lied, by nacht naar onder ryzen.
Dit vers is saamgedicht door Klaasje van der Gracht van den katechiseermeester, boven den pottewinkel, in de Peperstraat, oud dertien jaar, en ongevaccineerd ter ere der predestinatie, waar de vliegende theeketel uithangt.
- Verheven! Als z'n vader hem dááraan niet geholpen heeft, is het verbazend! Dit is nu al des jongelings derde gedicht op God, en telkens heeft hy nieuwe denkbeelden over dat onderwerp. Hy groeit my boven het hoofd... het is verbazend! Ook de pruik was verbaasd: ze verroerde zich niet. Louwtje de Wilde, op de vriendschap
De vriendschap is een schone zaak,
En geeft het mensdom groot vermaak.
De pruik scheen niet tevreden. De godsdienst van Lukas de Wilde werd voor den dag gehaald, en ter vergelyking neergelegd naast Louwtjes vriendschap. - Hm... zo... het is mogelyk. Men ziet wel eens meer, dat één denkbeeld geboren wordt in twee hoofden tegelyk... 't kan wezen... of zyn. Wimpje de Wilde, op het hengelen
Het heng'len is...
- Hoe... wat is dat? Ja waarachtig, 't stond er: Het heng'len is een schone zaak,
En geeft het mensdom veel vermaak.
| |
[pagina 563]
| |
De pruik was in voortdurende beweging. 't Scheen of ze meehengelde. Meester bladerde de nog oningeziene proeven door, zocht de voortbrengselen van de hele wilde-familie byeen, en... jawel! Mietje de Wilde, Kees de Wilde, Piet en Jan de Wilde, allen verklaarden met eenstemmigheid, dat godsdienst, vriendschap, hengelen, dromen, bloemkool en goochelen schone zaken waren, die veel vermaak gaven aan 't mensdom! 't Was 'n stortvloed van schone zaken en vermakelykheden. Wat zou de pruik doen? Ze deed wat in de gegeven omstandigheden 't beste was, en meer kan men niet verlangen. Na 't inzien der vruchteloosheid harer bemoeiingen, om onderscheid te vinden tussen hengelen en vriendschap, goochelen en dromen, godsdienst en kool, hield ze zich of de zaak haar niet aanging, en bleef in 't juiste midden, met 'n uitdrukking in 'r krullen, of ze met verlangen uitzag naar 't vervolg, als de lezer. Leentje de Haas, op admiraal de Ruyter
Hy is op een toren geklommen,
En heeft daar touw gedraaid,
Toen is hy op zee gekommen,
En werd met roem bezaaid.
Hy wou 't er niet by laten,
En heeft Saleh geveld.
Toen hebben heren Staten
Hem aangesteld als held.
Toen is hy aangekomen
In 't roofziek Engeland.
Dat heeft hy zonder schromen
Belegerd en verbrand.
Hy heeft veel christenslaven
Met vryheid overstrooid.
Toen hebben Neerlands braven
Zyn glazen ingegooid.
| |
[pagina 564]
| |
Tot afschrik van verraders
Toen hy de zee bevoer,
Was zyn naam bestevader,
Zyn vrouw was bestemoer.
Hy gaf de eer den Here,
En was als Christen groot.
Toen kreeg hy door zyn kleren
Een kogel, en was dood.
De pruik klapte toejuichend in de krullen. Ze scheen verheugd. Helaas... de vreugde van zo'n pruik duurt niet lang! Ook de hare zou weldra... Maar wy willen de gebeurtenissen niet vooruitlopen. Spoedig, ál te spoedig zullen we haar zien... | |
Wouter pieterse, roverslied...- Hé... wat is dát? En de deugd... waar is de deugd? Meester vertrouwde z'n ogen niet. Hy keerde 't blad om en bekeek de achterzyde, of misschien de deugd zich daar verscholen had... Helaas... helaas... er was geen spoor van deugd te zien op Wouters blaadje! Arme pruik! Ja, arme pruik! Want na te hebben ondergaan wat nooit 'n pruik onderging, na te zyn getrokken, geplukt, gehavend en gemarteld op 'n wyze die zelfs de verbeeldingskracht zou te boven gaan van de familie De Wilde, rukte meester Pennewip haar af, kneep ze tussen de krampachtig saamgevouwen handen, stamelde 'n kort: heremensechristenzieligehemelsegoeiegenadigedeugdvanmeleven... hoe komt-i er aan!... plakte ze met 'n vuistslag weer op z'n schedel... dekte 'r toe met z'n eerwaardig driepuntjen, en vloog de deur uit als 'n bezetene. Hy ging den weg op naar Wouters woning, waar we hem weldra zullen zien aankomen, na vooraf behoorlyk onzen plicht te hebben vervuld als geschiedschryver van de gebeurtenissen die daar waren voorgevallen. |
|