319.
Daar zyn altyd meer schapen dan wolven geweest. De reden is eenvoudig. Elke wolf heeft veel schapen nodig om fatsoenlyk te kunnen bestaan.
Daarom ook waren er altyd meer gemenen dan ridders in Europa. Van zo'n ridder wil ik een geschiedenis vertellen.
Hy had 'n lang zwaard, en daarop beet hy als-i honger had, zoals nu de schryvers van beroep, op hun pennen.
Zó zat hy, bytend en hongerend, aan den kant van den weg, en klaagde over de verbastering der zeden.
Toch waren ze nog zo heel slecht niet, die zeden, want zie, daar naderde een oud man die 'n pakje droeg.
- Wat draag je daar?
- Pruimen, krenten en smeerkaarsen, edele heer!
De ridder sloeg den ouden man dood, behandelde de krenten gelyk met de pruimen, en woog de smeerkaarsen, omdat-i van 'n lid der Tweede Kamer gehoord had, dat dit overeenkwam met de ‘eerste’ beginselen der staathuishoudkunde.
Daarop beet-i weer op z'n zwaard, en keek weer uit, en klaagde weer over de zeden. Maar ten onrechte. Want daar naderden pruimen, krenten en smeerkaarsen. Ook waren er mensen by, die de ridder ditmaal niet allen doodsloeg. Hy berekende namelyk dat het beter was ze te dwingen tot dienst. Dit had-i geleerd uit de eerste geschiedenis van gezag, in de Minnebrieven ‘die niet mooi zyn’, naar ik tot m'n genoegen verneem.
Hy sloeg die mensen niet meer dan nodig was om ze te doordringen van 't gevoel hunner verplichting om hem te helpen aan 't bouwen van 'n huis, met dikke muren en hoge torens.
Toen 't klaar was, ging-i op den stoep zitten, en beet, en keek uit, en klaagde als te voren.
Ditmaal klaagde hij met wat grond. De lieden die pruimen, kren-