304.
In den Havelaar spreek ik ergens over:
‘een dorp dat pas was veroverd door Nederlandse soldaten, en dus in brand stond.’
Dat ‘dus’ is pikant? Kunstig? Ik ben niet kunstig, en waar 'k pikant ben, is 't alleen omdat de waarheid pikant is. Ik begryp wel, dat handeldryvende Nederlanders - uit zuinigheid - my liever houden voor 'n kunstenschryver, dan voor 'n schryver die de waarheid zegt, omdat de kunst te koop is voor weinige centen huurgeld, en 't erkennen der waarheid heel duur kosten zou, maar toch wil 'k nu en dan 'n bydrage leveren tot de stukken van 't proces, dat eenmaal zal worden gevoerd tussen de Hollandse natie en myn nagedachtenis.
Ik zeg: ‘dat dorp stond in brand, omdat het veroverd was door Nederlandse soldaten.’
Daarin ligt heel duidelyk de beschuldiging dat ons krygsvolk schandelyk huishoudt in veroverde plaatsen, en ik, die gewoonlyk vry juist meen wat er in myn uitdrukkingen ligt, verklaar dan ook by dezen dat inderdaad myn bedoeling was die beschuldiging in te brengen tegen de, voor hoog geld gehuurde, welgewapende colporteurs van Nederlandse beschaving en verdere deugden.
Ja, 't dorp was veroverd door Nederlandse soldaten, en stond dus in brand.
Op Nederlandse heldendeugd volgt brand. Nederlandse overwinning leidt tot verwoesting. Nederlandse krygsbedryven baren wanhoop.
Dit moest niet wezen, vindt ge wel? En als dat - door myn invloed - zal veranderd zyn, hoor ik reeds Mr Van Twist en consorten roepen: precies m'n idee!
Maar 't is jammer dat de man zo'n idee niet precies had, of althans dat-i niet zo'n precies idee had, toen de natie hem vry precies betaalde óm dat idee te hebben.
Ik heb - zonder betaling - de preciese waarheid gezegd, ook in dat woordje: dus.
De Havelaar verscheen in Mei 1860. Door de vriendelyke zorg