Volledige werken. Deel 2. Minnebrieven. Over vrijen arbeid in Nederlands-Indië. Brief aan Quintillianus. Ideeën, eerste bundel
(1951)– Multatuli– Auteursrecht onbekend
[pagina 421]
| |
Och neen, er was geen ram. De ‘Here’ zond een paar buren die den man 't lyk afnamen. Deze domme buren beweerden dat men z'n kinderen niet mocht verbranden. ‘Hy had den Here zyn eerstgeborene willen offeren’ zei de man... En, o schande, o vloek, o godvergeten, Hereloze brutaliteit van de Detmoldse politie... dien man hebben ze in arrest genomen. Verbeeld u, Abraham op Moria, gekneveld als 'n misdadiger en voor een rechter ter instructie gebracht! En de Here laat zo'n politie maar begaan? Dat kan niet zyn. Ik gis dat de ram, die absent was toen deze man zyn Izaak doodde, eensklaps zal optreden als plaatsvervanger, zodra die gelovige vader door de wereldse macht zal worden behandeld als moordenaar van z'n kind... Of - ja, zó is het - als krankzinnige. Maar weer moet ik betuigen zo'n krankzinnige nader te staan, dan den half-gelovers. Ik beklaag dien man, maar ik begryp hem. Ik veracht de ellendelingen die met hun vroom gewawel hem hebben gek gemaakt, zonder - let wel! - ooit hun eigen kinderen den hals af te snyden. Zodra 'k weer een dominee hoor preken over ‘Aaaabraham, den aaaartsvader, een toooonbeeld voor gelooooovigen’ zal ik zeggen: - Ga vóór, s.v.p.... ná u, als 't je belieft! Voor weinig tyds is ook te Antwerpen zo'n abrahamsoffer gebracht. Die aartsvader is nu opgesloten. 't Zal me benieuwen of z'n nageslacht eenmaal zal kunnen worden vergeleken met zeezand. |
|