184.
Zó, denk ik, zal er gestaan hebben in den grondtekst, en wy zyn meely schuldig aan Origenes, die veel pyn heeft geleden door 't letterlyk opvatten van de verkeerde overzetting. Ik heb eerbied voor Origenes. Hy geloofde, en handelde naar dat geloof. Ik die niet geloof, heb vryheid hem niet na te volgen. Maar hoe de gelovers zich afmaken van den wenk in vers 12 - vers 12 van den Mattheus uit den bybel, ditmaal - hoe zij kunnen goedpraten dat ze niet doen wat Origenes deed ‘om des hemelryks wil’ zie, dát begryp ik niet. Welke theologiae doctor wil me dat uitleggen?
Het gewone antwoord - dat nooit opgaat - gaat vooral hier niet op. Door namelyk te zeggen: ‘O, dat was een voorschrift voor de mensen van dien tyd, dat gaat ons niet aan’, vergeet men dat dit voorschrift, op zekeren tyd toegepast, van zonderlingen invloed wezen zou op de volgende tyden.
't Opvolgen van den wenk in dat twaalfde vers, zou alle andere wenken en lessen overbodig gemaakt hebben. 't Is een soort van: ‘exit mensdom, en de gordyn valt.’