162.
Maar... hoe moest het anders wezen? 't Moest niet anders wezen. Ik klaag niet ómdat het zo is, maar juist dáárover dat het zo wezen moet. Het is Gods wil. Dit beduidt, naar myn opvatting dier versleten zinsnede: 't is alles een gevolg van de noodzakelykheid. Ik had liever te doen met 'n God die vatbaar was voor rede. Maar dat kán nu eenmaal niet.
Wanneer men een voorwerp legt naast 'n ander voorwerp, dan aanschouwen, bezitten of tellen wy: twee voorwerpen. Doch ook waar wy niet aanschouwen, bezitten of tellen, geheel buiten ons om: de twee voorwerpen zyn er. Dat is Gods wil, namelyk: 't is noodzakelyk dat 1+1=2 is. Die som kan niet meer wezen dan twee, ze kan niet minder zyn dan twee: ze is dus twee.
De noodzakelykheid die dat wil, voorschryft en handhaaft, is almachtig, eeuwig, onveranderlyk, is God.
Die God bouwt zonnestelsels...
Er is geen bol aan 't firmament, die niet z'n bestaan heeft te danken aan een reeks van feitelyke syllogismen, even eenvoudig als 1+1=2.
Die God voegt samen, ontbindt, maakt, vermaakt, richt, wendt, buigt, heft, perst en plet...
Ja, plet! En knipt, als - in die andere plettery - de schaar, die ook niet weet wat ze doet.