vanavond 'n ogenblik komen om toe te zien en boek te houden van de zaak, want er hangt veel van af dat we goed kiezen.
's Avonds kwam ik. Waarom weet ik niet, maar er werd bepaald dat alles zou beslist worden door één partie liée, bill art zowel als whist. Ik hield boek, en uit myn aantekeningen bleek: dat A en B den robber whist hadden gewonnen tegen C en D; dat E den robber biljart had gewonnen tegen F.
Naar Haarlem moesten dus A en B om te whisten, E om biljart te spelen.
Zy moesten de eer van den club ophouden.
Maar ik bleef beweren dat C, D en F beter speelden, méér kans boden op eervollen uitslag dan A, B en E. En dat zeiden velen. Uit myn eigen boekhoudery echter bleek dat A, B en E den robber hadden gewonnen. Die rekening kan niet goed zyn.
Hadden de winners in 't whisten, geluk gehad door betere kaarten of meer honneurs? Neen, de honneurs tellen niet in onzen club. Wy tellen alleen levées. En 't geluk in 't kaartkrygen was van een wanhopige gelykheid geweest. Daaraan lag 't dus niet. Had E op 't biljart gelukstoten gemaakt? Niet meer dan F. Ik had alles genoteerd.
Waren de verliezers, in beide spellen, gehinderd geweest door 't een of ander? Waren er oorzaken van buken die hen, beter spelers, 't spel deden verliezen aan spelers van minder kracht? Neen, zyzelf verklaarden dat ook dáárin niet de reden lag van hun verlies.
Toch hadden zy de robbers verloren. Die rekening kan niet goed zyn!
Den volgenden dag zou de hele club onze tot ‘geachte spelers’ gekozen medeleden uitgelei doen. Wy vergaderden aan de station. A, B en E hadden iets deftigs in hun voorkomen, iets kerks, iets zondagachtigs, een tint van afgevaardigdheid, iets wat ge te zien krygt op de gezichten en in den gang van dorpsdominees, als er grote Nutsvergadering is - lees niet: grote-nutsvergadering - te Amsterdam.
C, D en F zagen er uit als miskende genieën.
- Die rekening kan niet goed zyn, mompelde ik. Maar 'k weet niet of ik dit mompelde over onzen club, of over onze natie. Het is onmogelyk dat die rekening goed is!