Dien jager vindt ‘ieder’ lief. Doch 't is omdat het maar in een boek staat. Ik geloof niet dat ‘ieder’ zo tevreden zou wezen, als ‘ieder’ gerekend had op een boutje van dat ongeschoten hert in ‘ieders’ keuken. O, die ‘ieder’!
Ik geloof, dat ‘ieder’ ook u lief zou vinden, wanneer gy alleen bestondt in een boek, en overigens de grote verdienste hadt van dood te zyn! Nu is 't moeilyk, dat begrypt gy!
Ik neem les in vormleer en vaderlandse geschiedenis. 't Eerste leert my niets, maar uit het andere zie ik, dat men overal party trekt voor de twee De Witten die vermoord zyn. Dat kost niets. Maar als zy nog leefden, zou men een handje mee moeten uitsteken, en dat is lastig! Daarom vind ik voor u maar goed, dat gy wacht tot na uw dood. Maar ik wil u liefhebben vóór dien tyd, al maken ze 't my moeilyk. Zeg my, wat gy na uw dood zult te doen hebben, en of ik dat voor u doen kan; ik verlang er zeer naar.
Zeg, Hamlet, moet ik in een klooster gaan, als Ophelia? Moet ik secondante worden, om onderwys te geven in de vormleer? Kan ik afwerken, wat gy onvoltooid liet? Wát kan ik voor u doen?
Ik schryf een goede hand, dat ziet gy. Ook kan ik schermen en zwemmen, maar dat komt zo zelden voor.
Ik heb weinig, en weet weinig. Maar wat ik ben, kan of bezit, geef ik u. Veel is 't niet...
Ja tóch, ik heb geest, hart en wil... kunt ge daarvan iets gebruiken?
P.S. In haast, want wy zyn aan de was. Ik heb nooit begrepen, welk nut het heeft, om zo te trekken aan beddelakens, die lang genoeg zyn. Rekken noemen ze dat. Als men die dingen nu terstond een half duim langer en breder had gemaakt, kon dat gerek wegblyven, en ik kon denken in dien tyd.
Van rekken gesproken. Le Désespoir van Lamartine is veel te lang, en... te mooi. 't Is de désespoir van een verzenmaker, een wanhoop in crinoline. Wanhoop moet een punt zyn, en geen lyn met krullen. Een haarlok kan ik nu niet zenden. Al myn haren zyn geteld. Wacht tot volle maan, dan word ik geknipt. Waarom vraagt ge een haarlok? Wist gy... ik word geroepen.