Brieven aan Frederik van Eeden
(1970)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
ZondagGa naar voetnoot154 | |
26Dag, dag! - Daar net heb ik et artikel van Borel gelezen in Het Vaderland: DichterschapGa naar voetnoot155 (verschil tussen jou en Kloos). Hij verwijst daarin naar 'n studie van jouGa naar voetnoot156 over de aandoeningen, die 'n vers opwekt, of opwekken moet, en over de vijf harmonieën:Ga naar voetnoot157 1) Geluid, 2) Geluid en Beeld, 3) Geluid, Beeld en Stemming; 4) Geluid, Beeld, Stemming, Begrip, [dit lijkt me alles uitstekend] en 5) Geluid, Beeld, Stemming, Begrip en Ethische Wijsheid; dit laatste is de kern.Ga naar voetnoot158 - Ik moet die studie lezen; ik moet zooveel lezen! Maar ik wil nu al, onder de versche indruk, je erover schrijven. - Je hebt me, toen je niets van me wist, toen je niet wist, wie de schrijver van die verzen was, 'n Dichter genoemd, met 'n groote D; je vergelijkt me met de Grooten van alle tijden. Volgens jou zelf mag ik dus meespreken. [Ik haal jouw brief aan de Haan maar niet aan, om mijn meespreken te rechtvaardigen. Ook al had je dat niet geschreven, ook al stond er niet in, dat je, al was 't misschien te veel gezegd, bij 't lezen gedacht had: een ster van de eerste grootte, een evenement in de literatuur, en dat je vervuld was van die verzen, dat alles echt was van begin tot eind enz. - Ja, ik herinner me nog, dat ik die brief las. Dat was een van de heerlijkste oogenblikken van m'n leven. Ik heb die nacht bijna niet geslapen van geluk. M'n leven lang heb ik, als menschen me kranig vonden, gedacht: Er is iets heel anders in me, dat jullie niet zien. En wanneer ik m'n verzen las, en mooi vond, dacht ik: Is die bewondering en die ontroering 'n aesthetisch, of hoe je 't noemen wilt, effekt van et vers of 'n associatieverschijnsel door dat ik me bij diè woorden en diè rijmen de geweldige emotie herinner, die er dus aan vastgehaakt zit, zooals 'n geweldige emotie kan vastzitten aan 'n papiertje of 'n lintje van lang geleden. En toen las ik jouw brief aan de Haan, en toen dacht ik: Dit is 't dus geweest - Tegelijk met 't gevoel: Ik wist et wel. - Die twijfel: effekt van de verzen, of herinnering aan et vroegere gevoel, had ik wel 's gedacht te kunnen oplossen, door et geval te vertellen aan 'n goed psycholoog en 'm te vragen, me hypnotisch te verlammen voor die en die herinneringen, zoodat ik tegenover m'n eigen verzen zou staan als tegenover de verzen van Jan Pietersen. Maar afgezien van de tegenspraak, die daarin zou zitten, vond ik 't experiment te gewaagd. Om dat ik nu, vroeger, als er 'n nummer van de Nieuwe Gids kwam, | |
[pagina 72]
| |
Henri Borel
| |
[pagina 73]
| |
altijd et eerst zocht naar iets van jou,Ga naar voetnoot159 en om dat bewondering, dunkt me, wijst op overeenstemming, begreep ik, dat, nu jij mijn verzen zo bewonderde, ik, als ik er even vreemd tegenover kon staan, ze ook wel zou bewonderen. En je erkent bij alle waardeeringen toch nooit iets hoogers dan je eigen maatstaf, waarbij niet uitgesloten is, dat die maatstaf zelf fijner kan worden onder invloed van wat je leest of hoort. En dèze zekerheid - of heel groote waarschijnlijkheid: ‘Ik zou zelf m'n verzen ook mooi vinden, als ik er vreemd tegenover stond; want van Eeden en ik moeten op elkaar lijken (blijkens mijn ontroering voor werk van hem) en van Eeden vindt ze mooi’, heeft 'n, naar mijn gevoel, hooger soort van tevredenheid veroorzaakt, dan et èèrste gevoel, bij 't lezen van je brief aan de Haan, waarin toch veel ijdelheid zat en autoriteitsgeloof, et eene klein en et andere dom. Dat jij m'n verzen mooi vindt, vervangt dus dat experiment. - Deze tusschenzin is langer geworden dan ik bedoelde. Ik wou maar zeggen, dat ik volgens jou mag meespreken]. En nu heb ik 'n duidelijk gevoel, dat jij met die term Ethische wijsheid de cirkel te klein maakt. Religieuze Wijsheid zou ik willen zeggen. Daarin is et ethische opgenomen. Jij zegt (volgens Borel),Ga naar voetnoot160 dat dichter-zijn niets anders beteekent dan ‘een zoo goed mogelijk mensch zijn.’ Ik zou willen zeggen: ‘een zoo groot mogelijk mensch.’ En dit hangt samen met 'n verschil tusschen ons, dat ik telkens meen te voelen, en heel duidelijk voelde en zag, op je lezing over de Lichtstad, die tot stand zou komen ‘als de Vader het gedoogt’. (Woordelijk herinner ik me dat). In dat ‘Vader’ ligt toch opgesloten, dat God en Wereld twee zijn: de Vader zorgt voor elk kind; de kinderen worden geleid. De Wereld is passief en hier; God is aktief en gindsch. Of bedoel je 't niet zoo? Want als je met God bedoelt: het Wereldwezen, de werkzaamheid waarvan de wereld is (niet: de wereld geschapen heeft), dan is er niet meer grond, om te zeggen: God is Vader, dan om te zeggen: God is stiefvader. - Ik zeg ergens - in et tweede deel komt 't; et eerste is nu gauw afgedrukt - in de terzinen: Ongodlijk is, wie eischt dat ik me schaam,
Omdat 'k, Adwaita, voel me de erfgenaam
Van Saurierbronst en wreede troglodyt;
| |
[pagina 74]
| |
Maar ook al weet 'k me hierin mensch en klein,
Dat 'k niet als Brahman kan ook Borgia zijn,
Voor wensch en voor macht'loosheid schaam 'k me niet.Ga naar voetnoot161
- Voel je hier niets voor? Ik schrijf ook nog even 'n ander sonnet over, dat je niet kent: Niet twijf'lend weet ik: Alle goed is kwaad;
Twijfelend hoop ik: Alle kwaad is goed,
Zoodat wie 't eene wil, het and're doet,
En zond'loos hij slechts is, die beide laat.
Ja, door hun tweelingschijn heeft, ver van daad,
Simeon voor 't niet-Alles-zijn geboet:
Hij, op zijn zuil nog zuil van liefdegloed,
Walmde naar wie hij weldeed, vreemde haat.
Ik walg van 't Wezen, tot mijn Ik verkleind,
Wanneer ik zie, waartoe het leven dwingt.
Mij Zelf aanbid ik, als de grens verdwijnt,
En ik vervloei met wat me eeuwig omringt:
Zoo zal 'k, door trots en walging klein en groot
God's eenlingschap trouw boeten door mijn dood.Ga naar voetnoot162
Zèg dan: voel je hier niets voor? En dit is echt, net als de verzen, die je gelezen hebt, en die je echt noemt, van begin tot eind. Ethische wijsheid? 'T is veel meer dan dat - Trouwens: je erkent zelf, dat 't niet juist is, niet volledig; want je zegt (ik citeer uit Borrel artikel), dat hij, de Dichter, ook hebben moet ‘die geestelijke | |
[pagina 75]
| |
schoonheid, die de Menschheid misschien op nieuwe wegen kan leiden’. - Is dat geen gevaarlijke beeldspraak: geestelijke schoonheid? Want de schoonheid, waarover je gesproken hebt, zit toch vast aan 'n schijn: (klank, beeld) of verschijnsel. Met geestelijke schoonheid bedoel je dus iets anders dan schoonheid. - Ja, we moeten hier over praten - Ik kan de schoonheidsontroering niet scheiden van de religieuze; wèl begripsmatig maar niet in m'n psychische feitelijkheid, in m'n gevoel. - Dag, dag! Ik bedenk daar: misschien heb je die studie geschreven niet als dichter maar als filosoof, (voor zoover iemand zich zoo splitsen kan), en zóó, dat je niet gebruik hebt gemaakt van wat je van jezelf en je neigingen, aspiraties enz. weet. In dat geval slaat deze brief niet op wat jij zegt. - Groet je huis van me. |
|