Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 347] [p. 347] [Achter mij in de laan hoor 'k paardehoeven klakken] Achter mij in de laan hoor 'k paardehoeven klakken: 'K verbeeld me, dat de k en de l zich steeds herhalen; Maar onstandvastig zijn in timbre de vokalen: De à stijgt naar de è, om wel of niet naar de à te zakken. Iets langs schijnt recht voor me uit te vluchten langs de takken; Iets monsterachtigs schijnt de vlucht'ling te achterhalen: Dichter, steeds dichter bij hoor ik 't monster vermalen De steeds vluchtende stilt' met steeds gulziger smakken. Het vreet, het schrokt. - 'T passeert - 'T is maar een paard-en-wagen. Het draait een zijweg in; ook voor 't gehoor verdwenen Is 't monster: de à en de e, de k en de l vervagen. De stilte herleeft -; wacht even nog - de wind kwam strijken - Sluipt naar flikk'rende laan op voorzichtige teenen, En ligt languit, luist'rend, hoe 't zonlicht druipt van de eiken. Vorige Volgende