Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 303] [p. 303] [De gele kromming van een gloeiend zwaard] De gele kromming van een gloeiend zwaard Snijdt langzaam de robijnen bol in twee; Nu de eene helft achter het geel verglee, Lijkt de and're een klaproos met de kelk naar de aard. In 't iets verschoven lemmet bijt een schaard Scherphoek'ge kart'ling, maar tot gladde snee Vervloeit het zichtbaar, alsof 't smelten dee Een donk're hitte uit onzichtbare haard. Zwartblauw, dieprood staat aan de schaduwkant Van 't bosch de korenbloem- en klaproosrand; Naar 't oost wijken de sparren, blauw en ver; En nu helheid van kleur op de aard vergloeit, Is 't, of 't daar ginds voor kort herleeft en bloeit Als zonneklaproos en als koornbloemster. Vorige Volgende