Brahman. Deel 2(1920)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 298] [p. 298] [En de avond spant tusschen goudtopgige eiken] En de avond spant tusschen goudtopgige eiken En schaduwgrens op 't heiveld scheve snaren - Reuzig orkest van hellende gitaren, Waarover zacht-aaiende winden strijken. De schaduwblokken onder 't goud, ze lijken Liggende prisma's: op diep groen van varen Loodrecht het zwartgroen vlak van eikeblaren, Geel 't derde - een reeks, zoover het oog kan reiken. En klanken lijzen, zwellen en verwaaien : Want even komt de wind de koorden aaien, Dat 't even schijnt, alsof ze even bewogen; Dan ruischt het ginds - dan ginds; dan ov'ral zwijgen. En paarse en violette nevels stijgen, Vaag klankgemijmer voor nog hoorende oogen. Vorige Volgende