Inhoudsopgave
Zonsopgang.
[Stralig borduursel van kristallen wand]
[Niet twijf'lend weet ik: Alle goed is kwaad]
[Omhoog zien naar de zon de waterrozen]
[De zee schuimt wolken naar de wolkenlagen]
[Een zonnestofje, een handbreed-lange straal]
[Als koel in 't groen baden mijn brandende oogen]
[Plots'ling door, morgenzonlichtstreep beschenen]
[Wonderlijk leven in vreemd-doodsch muzeum]
[Schomm'lend weegschaaltje, ritselt de libel]
[Spitsbogend zetten kerkhofpopulieren]
[Zwevend op winden waait de zee door 't duin]
Brahmans' liefdefeest
[Wank'lend, uit afgronden vol stilstaand zwart]
[Want Brahman kende nog zijn rijkdom niet]
[Dan keert hij zich tot langvertrouwde stoet]
[Zijn wenschen heeft, revolteerende drom]
[Een heros ging, een niet'ling keerde weer]
[En één, de mooiste - hij was de lieveling]
[Mij, Brahman's lange roep om eeuwigheid]
[En slaapt zijn hof, en hoort hij in de nacht]
[Gehoorzaam heeft me uw geestesmacht bevonden]
[Half veiligheid, half dankbare belooning]
[Is 't voetstuk van zijn toren ondergraven]
[Geen godenbeeld zwijgt in de tempelhal]
[Hij laat door hen zich langs hun schrijnen leiden]
[Hier gaat bij binnen. Donker is de zaal]
[Geen rits'len meer. Ook 't fosferlicht verglom]
[In 't verre licht van hoogzwevende oksalen]
[En als het wand'lend bosch uit oude sagen]
[Tunnel door malachiet, ligt diep de laan]
[Wit staat ze, vlam van devotie, te branden]
[Opbonst schokkend uit Brahman's doodenkrochten]
[Viooltremoli spinnen pastoralen]
[En de avond spant tusschen goudtopgige eiken]
[Keilvormige amethysten en agaten]
[Scheef strijkt een bui van licht langs korenvelden]
[Paars gloeien, ver, de scheefverlichte heiden]
[Harmonisch feest is 't van de ronde lijn]
[De gele kromming van een gloeiend zwaard]
[De zon is onder. Tot wezenloos vaal]
[En waar tot heuveltop de heidelanden]
[En als een kaap, die, wit van branding, prikt]
[Niet hoort hij, op zijn altaartroon, hoe loeit]
[Ver waait de wimpel van haar blonde haren]
[En orgels en bazuinen en violen]
[Tot sprenk'lend geschetter van kopertonen]
[Als in een grot - zwiepend ginds boven hakt]
[Nu hij door gouden banen ziet geschreven]
[Leunend aan de as van wentelend heelal]
[Tot zelfbesef van klaar-diepe eeuwigheid]
[Tot goudgeel kluwen, tot een lichtplek slinkt]
[De vaas, met vruchtbare eeuwigheid gevuld]
[De skarabeeën vlammen Brahman's glorie]
[Weer glimt het aan de zuilen, schrijn naast schrijn]
[Hoe lang voorbij is 't dansend sterrenspel?]
[Zijn wil rijst reusachtig van de altaartreden]
[Uit hooge trots in vrede diep verzonken]
[Schijnt - angst voor vroeg're dreiging - valsch en kil]
[Naast de and're zuilen stond zijn statigheid.]
[Weg school in 't donker van de hooge zaal]
[Zij, die mijn afgeperst gebod trotseerden]
[Vroeger, toen 'k zoekend uit mijn torenramen]
[Hij strooit van uit zijn domino, de nacht]
[Niets kan het Brahman eeren, niets hem smaden]
['t Eeuw'ge kent goed noch slecht, liefde noch haat]
[Wie slaaploos in herinn'ringrijke nachten]
[Door vensters die, verschillend transparant]
[En als om plots'ling willige scharnieren]
[Zoo is in mij - een zonsopgang - gerezen]
Aquarium.
[Waar bleef wel de meetkund'ge, die begon]
['k Hoor, hoe met gouden lijst de schilderij]
[Als langs het zigzagpad, de helling op]
['t Is zomer; zondagmorgen. Een tooneel]
[Grottenpaleis van nachtlijke Sibulle]
[Laag hangt de zon. De lange bosschen, dijken]
['t Is eind augustus, zondag. - Blauwig waas]
[Het heele landschap heeft de zon vertaald]
Honing.
[Snuff'lend over blauwzwart bevroren vliet]
['k Zag, paramaecium, je om top na top]
[Achter mij in de laan hoor 'k paardehoeven klakken]
Sleetocht
[Het transparante blok, dat recht en strak]
[En splinters kou prikten ons in 't gezicht]
- - - - - - -
[De rad'ren van mijn geest joeg spankracht als van stoom]
[Rood vlamde in 't licht van volschijnende lamp]
[Wit hing en stil de dauw over de weiden.]
[Ik zat aan 't roer; jouw half bloote armen roeiden]
[Langs 't meer schitterde t vuurwerk, knal na knal]
[Vol noorderlicht van plechtige flambouwen]
['t Is winternacht. - 'k Zit in mijn oude stoel -
[Felgeel van brem lag, rond, op grijze heiden]
[Je zou gaan zingen - Jij? Of zou gaan zingen]
[Stil werd de wereldzaal. Aandachtig zwegen]
[En als het huis'lijk, vredigsnorrend spinnen]
['k Zag wolkenschaduw over heuvels jagen]
[Zelf hij, die 't onschendbare had geschonden]
[En liet ik niet van verre bergen glijden]
[Toen 'k wist, dat voortaan 't mooiste van mijn leven]
Golfstroom
Violenbed
[Soms vraag ik nuchter: Is 't misschien een waan]
[Door winteravondmist zijn blauw beslagen]
[Het eerst en 't laatst vangt blauwsneeuw'ge vulkaan]
[Schem rige vlek op nachtlijk-zwarte wand]
[Voor paarsblauwe avondlucht zie 'k uit mijn raam]
[Geen maaksel was 't van sterfelijke hand]
[Vol winteravondschem'ring ligt de laan]
Zonsondergang
[Al wat ik dacht - geloofde je - was waar]
‘Dat ben jij’.
['k Zit klein op groote hei.]
Erratum.
Aanteekening
Register.