Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 184] [p. 184] [Wie aan het strand zit - en hij trok zijn stoel] I Wie aan het strand zit - en hij trok zijn stoel Tot dicht bij 't water; 't welvend vlechtwerk snijdt Een halve kegel uit de oneindigheid; De wind perst naar de top zich, bol en koel. Eerst kijkt hij half bewustloos, zonder doel: Ginds, ver, een scheepje, dat ook doelloos glijdt Langs middellijn van grondvlak; vóór hem smijt Zich golf na golf plat tot kroezig gewoel. Het kripgefrommel rafelt; met froufrou Zwieren de cirkels sputt'rend naar hem toe, En rimp'len weg over glad spieg'lend zand. Soms stuwt een haast'ge golf de afvloeiende op: Dan staat een richel, streep van goud. Een top, Die hooger is, breekt door met kromme rand. [pagina 185] [p. 185] II Hij zit en kijkt, doez'lig. Het water wast. Vlak bij in 't zand, al nat, driedubb'le ringen. In 't midden is een berg; de golven dringen Tegen de wal: ja, juist; een vesting was 't. 'T is aan 't verbrokk'len al, want telkens plast Een golf iets glad en stroomt door openingen; En nauwlijks houden half zichtbare dingen, Een vlaggetje, een schopsteel, de resten vast. Daar komt een hooge golf: zal 't hem gelukken, Die eene dunne wand omver te drukken? Hij spoelt een gracht in, door die gleuven. - Nee, Hij staat nog recht. Kijk: dat papieren schuitje Raakt haast - toe! nog iets verder! - aan dat kluitje. lets schrikt hem op. Hij ziet de groote zee. [pagina 186] [p. 186] III Aan wereldoppervlak kleeft iemand's blik, In beuz'lige nieuwsgierigheid verloren; De wind van de eeuwigheid waait in zijn ooren: Hij hoort alleen 't dichtbije golfgeklik. Het levensvestinkje van ieder Ik, Elk met zijn vlag van hoop op zand'ge toren, Stuk knabb'len ziet hij 't door het steeds herboren, Onsterfelijk aanrimp'lend oogenblik. 'T is alles zoo natuurlijk, dingen, menschen, Geluk, verdriet, wel-, niet-vervulde wenschen, En zoo word je oud; dan komt het angstig slot. Voor alles weet hij de eenvoud'ge verklaring. Dan plots'ling bliksemt in hem de openbaring, 'T heilig IK BEN. En hij ziet niets dan God. Vorige Volgende