Brahman. Deel 1(1919)–J.A. Dèr Mouw– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] [Reuzig wijd, van 't westen tot het noorden, van het] Reuzig wijd, van 't westen tot het noorden, van het zenith tot de kimmenrand, Ligt een gouden tetrachord te wachten, scheef geleund tegen de wereldwand. Kop'ren snaren loopen evenwijdig, donkerrood over helgouden schaal; Zwaar geplooid, tot hoop ineen gezonken, ligt er naast het grijsvlossig foudraal. Sikkelvormig haakt een zilv'ren plektron aan de punt van uitgerekte vouw, Schijnt te schomm'len, als de wind nieuwsgierig soms probeert, of 't ook bewegen zou; [pagina 182] [p. 182] Overmoedig dan, met stoute vingers, aait hij angstig kop'ren koord na koord, Schrikkend als, vlucht van mischende vogels, gonzend stijgt het diep metaalakkoord. Over oostelijke rand van de aarde gluurt verwonderd weifelende nacht; Ontzaglijk, van west, van noord tot zenith, straalt het gouden tetrachord en wacht - Wacht of, Koningin van sterrerijken, Isis niet haar wereldtroon verlaat, En als vroeger op dond'rende snaren doodenklacht om haar Osiris slaat. Vorige Volgende